Home

Rechtbank Noord-Holland, 24-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12297, AWB - 20 _ 531

Rechtbank Noord-Holland, 24-12-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:12297, AWB - 20 _ 531

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
24 december 2021
Datum publicatie
10 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:12297
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 531

Inhoudsindicatie

Onbevoegd ten aanzien van mededeling verrekening. Gemachtigde is geen professionele rechtsbijstandsverlener.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/531

(gemachtigde: A. van Velsen),

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen, Landelijk incassocentrum, kantoor Enschede, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een mededeling verrekening invorderingsrente gedaan.

Eiser heeft een bezwaarschrift ingediend.

Verweerder heeft het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft aan eiser bij brief met dagtekening 22 april 2021 vragen gesteld over het beroep op betalingsonmacht griffierecht en de juridische dienstverlening van Juradvin.

Bij brief van 26 mei 2021 heeft eiser een verzoek tot wraking van de rechters ingediend. Bij beslissing van 10 juni 2021 heeft de wrakingskamer van de rechtbank dit verzoek afgewezen en bevolen dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021 te Haarlem. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers: HAA 20/394, HAA 20/395, HAA 19/4532, HAA 19/4672, HAA 19/5466, HAA 20/529, HAA 20/530, HAA 20/647,

HAA 20/2029 en HAA 20/2030. Eiser is in persoon verschenen, de gemachtigde is zonder bericht van verhindering niet verschenen.. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. [A], [B], mr. [C], [D], [E] en [F].

Overwegingen

Feiten

1. Met dagtekening 29 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten aanzien van eiser de beschikking huurtoeslag 2013 genomen. Eiser dient een bedrag van € 1.914 terug te betalen. De laatste vervaldag is 10 juli 2015.

2. Met dagtekening 4 juli 2019 ontvangt eiser een ‘mededeling verrekening of terugbetaling’ betreffende de verwerking van de ten aanzien van eiser genomen negatieve aanslag ib/pvv 2017. Daarbij is een bedrag van € 303 verrekend met de beschikking huurtoeslag 2013, waarvan € 288 op de hoofdsom en € 45 op de invorderingsrente.

3. Met dagtekening 9 juli 2019 ontvangt eiser de rentebeschikking waarop staat vermeld dat een bedrag van € 45 aan invorderingsrente in rekening is gebracht op de beschikking huurtoeslag 2013.

4. Met dagtekening 16 juli 2019 ontvangt eiser een brief van verweerder waarin is vermeld dat de verrekening met betrekking tot de beschikking huurtoeslag 2013 inclusief het in rekening brengen van invorderingsrente is teruggedraaid.

5. Eiser heeft bezwaar gemaakt op 20 augustus 2019 tegen de rentebeschikking van 9 juli 2019 en de mededeling genoemd in 2.

6. Op 16 oktober 2019 stelt eiser verweerder in gebreke wegens het niet nemen van een uitspraak op het bezwaar. De ingebrekestelling is door verweerder ontvangen op

18 oktober 2019.

5. Op 31 oktober 2019 wordt het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Met dagtekening 29 oktober 2019 heeft verweerder het dwangsomverzoek afgewezen.

6. Eiser is eigenaar van de eenmanszaak Juradvin.

7. De gemachtigde heeft in het verleden meermalen namens Juradvin opgetreden.

Geschil

8. In geschil is of verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en de verschuldigdheid van een dwangsom. Voorts is in geschil of eiser aanspraak kan maken op het niet hoeven voldoen van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Tevens is in dat kader in geschil of de rechtbank het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Daarnaast houdt partijen verdeeld of verweerder de uitspraak op bezwaar juist heeft geadresseerd.

9. Eiser beantwoordt de hiervoor vermelde geschilpunten bevestigend.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van een dwangsom en een proceskostenvergoeding.

10. Verweerder stelt dat het bezwaar terecht niet ontvankelijk is verklaard nu tegen een mededeling verrekening geen bezwaar of beroep kan worden ingesteld en voert verder het volgende aan. Ingevolge artikel 4:17, lid zes, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is geen dwangsom verschuldigd als het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk is verklaard. Deswege is geen dwangsom verschuldigd. Voorts is verweerder geen proceskostenvergoeding op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) verschuldigd nu de gemachtigde niet als professioneel juridische dienstverlener kan worden aangemerkt. De heer A. van Velsen is door de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:297, onderdeel 8) niet erkend als professioneel juridisch dienstverlener.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

11. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Beroep op betalingsonmacht griffierecht

12. In de onderhavige zaak is geen griffierecht geheven in verband met samenhang met de beroepsprocedure van eiser met kenmerknummer HAA 20/529. Eiser heeft dus ook geen verzoek om ontheffing van betaling van griffierecht in verband met betalingsonmacht ingediend. Ten overvloede verwijst de rechtbank naar hetgeen in dit kader is overwogen in de met dezelfde datum gedane uitspraak in voornoemde beroepsprocedure.

Verzending uitspraak op bezwaar

13. Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder met juistheid heeft gesteld dat de uitspraak op bezwaar naar het juiste adres, namelijk naar het adres van gemachtigde, is verzonden. In zoverre faalt het beroep.

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar

14. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat, doordat de verrekening is teruggedraaid bij brief van 16 juli 2019, eiser geen belang meer had bij zijn bezwaar van 20 augustus 2019, voor zover dat gericht is tegen de rentebeschikking van 9 juli 2019. De rechtbank acht aannemelijk dat de eerder in rekening gebrachte invorderingsrente na de brief van 16 juli 2019 is komen te vervallen. In zoverre heeft verweerder het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een belang hierbij. Voor zover eiser zich richt tegen de invorderingsrente, heeft eiser onvoldoende onderbouwd, laat staan aannemelijk gemaakt, dat na het terugdraaien van de verrekening door verweerder bij de brief van 16 juli 2019 nog invorderingsrente in rekening is gebracht. Het beroep is in zoverre ongegrond.

15. Voor zover eiser stelt dat alsnog is verrekend, heeft te gelden dat tegen een mededeling verrekening (en dus ook tegen het terugdraaien hiervan) geen bezwaar en beroep openstaat en de rechtbank dus onbevoegd is om hierover te oordelen. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Hof Amsterdam van 2 november 2021, ECLI:NL:GHAM:2021:3640.

16. Het standpunt van eiser dat verweerder prematuur uitspraak op bezwaar heeft gedaan behoeft alsdan geen behandeling. Evenmin bestaat er alsdan aanleiding om getuigen te horen nu dat niet tot een andersluidend oordeel kan leiden.

17. Met betrekking tot de verzochte dwangsom heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden gewezen op het bepaalde in artikel 4:17, lid zes, van de Awb voor zover het bezwaar ziet op in rekening gebrachte invorderingsrente. Ook in zoverre is het beroep ongegrond. Nu tegen de uitspraak op het geschrift ten titel van bezwaarschrift niet bij de bestuursrechter kan worden opgekomen voor zover het ziet op de verrekening, wordt aan het toekennen van een dwangsom niet toegekomen (vergelijk Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 1 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:5429). In zoverre is de rechtbank met betrekking tot de verzochte dwangsom eveneens onbevoegd.

Vergoeding immateriële schade

18. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie.

19. Het eerste door eiser ingediende bezwaarschrift is op 15 augustus 2019 door verweerder ontvangen. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 5 november 2019. De rechtbank doet op 24 december 2021 uitspraak. Daarmee is in beginsel de redelijke termijn voor de beslechting van het geschil in de hoofdzaak overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere termijn dan twee jaar rechtvaardigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

20. In verband met deze overschrijding heeft eiser recht op een vergoeding van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

21. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 500 voor de overschrijding van de redelijke termijn in de eerste fase.

Proceskosten

22. Ingevolge artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een vergoeding in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb (in de kosten van de beroepsprocedure), onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb (in de kosten van de bezwaarprocedure), uitsluitend betrekking hebben op onder meer de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit betekent dus dat sprake moet zijn van (juridische) rechtsbijstand, dat deze beroepsmatig moet zijn verleend en dat de bijstand door een derde moet zijn verleend. Van beroepsmatig verleende rechtsbijstand is volgens vaste rechtspraak sprake als het verlenen van rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening. Dat de bijstand door een derde moet zijn verleend betekent dat uitgesloten van vergoeding is bijstand door iemand aan zichzelf en, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wanneer er aanleiding is om een procederend lichaam en een lichaam dat rechtsbijstand verleent met elkaar te vereenzelvigen.

23. Verweerder heeft betwist dat sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:297, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat geen sprake is van professionele juridische dienstverlening door Van Velsen. Ook eiser komt volgens verweerder niet als gemachtigde in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. Voorts stelt verweerder dat Juradvin, het kantoor waarvoor eiser en Van Velsen optreden, alleen bijstand verleent aan entiteiten die allemaal gelieerd zijn aan één en dezelfde persoon, namelijk eiser, en dat geen juridische bijstand aan anderen wordt verleend, zodat geen sprake is van dienstverlening aan derden. Het doel van alle procedures lijkt te zijn het verbeuren van dwangsommen, proceskostenvergoedingen en schadevergoedingen, aldus verweerder.

24. Eiser stelt zich op het standpunt dat recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand door een derde en dat dit in meerdere gerechtelijke uitspraken is bevestigd nadat hierover discussie was ontstaan. Eiser heeft onder meer verwezen naar een aantal rechterlijke uitspraken waarin een proceskostenvergoeding is toegekend en waarin is geoordeeld dat Van Velsen kan worden aangemerkt als professioneel juridisch dienstverlener. Volgens eiser is door het gerechtshof te Amsterdam en de Hoge Raad vastgesteld dat Juradvin namens meerdere rechtzoekenden optreedt en voert Juradvin ook procedures bij andere gerechtelijke instanties bezwaarprocedures tegen andere bestuursorganen en civiele procedures voor diverse rechtzoekenden anders dan de door verweerder genoemde identiteiten.

25. Naar aanleiding van de standpunten van partijen heeft de rechtbank bij de hiervoor genoemde brief van 22 april 2021 vragen gesteld over de juridische dienstverlening door Juradvin, waaronder – in de zaken waarin Van Velsen als gemachtigde optreedt, vragen over de verhouding van Van Velsen tot Juradvin en over de arbeidsverhouding of andere relatie van Van Velsen tot Juradvin – vragen over bijstandverlening door Juradvin aan anderen dan Stichting Sequioa Beheer, Van Velsen en eiser, over de voor Juradvin werkzame personen en over de beroepsmatige juridische werkzaamheden van Van Velsen en eiser, waarbij tevens is verzocht om nadere informatie over de juridische scholing van Van Velsen / eiser, de beroepsmatige juridische werkzaamheden van Van Velsen/eiser, de omvang van de werkzaamheden van Van Velsen/ eiser in de praktijk van Juradvin en de in rekening gebrachte kosten voor dienstverlening. Tevens is in de zaken waarin Van Velsen als gemachtigde optreedt, verzocht om een kopie van het identiteitsbewijs van Van Velsen.

26. Van Velsen heeft namens eiser als gemachtigde bij brief van 20 mei 2021 in antwoord op het informatieverzoek van de rechtbank het volgende geantwoord:

“Uw rechtbank stelt vragen over Juradvin met betrekking tot de juridische dienstverlening. Deze zijn echter niet relevant in de onderhavige, bij uw rechtbank ter behandeling zijnde procedures. Immers Juradvin is in geen van de procedures een partij of gemachtigde. Voor vragen over Juradvin moet ik u derhalve verwijzen naar Juradvin en reeds bestaande jurisprudentie.”

Eiser heeft geen inhoudelijk schriftelijk antwoord gegeven op de door de rechtbank gestelde vragen en evenmin de gevraagde informatie overgelegd. Ter zitting heeft eiser wederom verwezen naar eerdere uitspraken en stukken die in eerdere zaken zouden zijn overgelegd en heeft hij meegedeeld het overbodig te vinden in de onderhavige procedures de gevraagde stukken over te leggen. Ter zitting heeft de rechtbank eiser gewezen op de verplichting desgevraagd inlichtingen te geven en op de mogelijkheid voor de rechtbank om, indien de gevraagde inlichtingen niet worden gegeven, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Voorts heeft de rechtbank eiser voorgehouden dat de omstandigheid dat in eerdere procedures een bepaald oordeel is gegeven, niet betekent dat dit oordeel ook in de op de zitting behandelde procedures gevolgd dient te worden.

27. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand door Van Velsen.

28. Ten aanzien van de verlening van (rechts)bijstand door Van Velsen overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft eiser op alle vragen van de rechtbank over de verzochte informatie en gestelde vragen over Van Velsen en zijn relatie tot Juradvin enkel ontwijkende en niet inhoudelijke antwoorden gegeven, wederom verwezen naar eerdere uitspraken en daarmee ook ter zitting geen enkele verdere duidelijkheid verschaft. Zo is geen antwoord gegeven op de vraag waarom Van Velsen nooit in persoon op een zitting lijkt te verschijnen, is met betrekking tot de kopie van het identiteitsbewijs van Van Velsen verwezen naar de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, is zonder nadere onderbouwing aangegeven dat Van Velsen op no cure no pay basis voor Juradvin werkt en is geen toelichting gegeven op het gebruik van het vestigingsadres en de telefoon- en faxgegevens van Juradvin door Van Velsen in zaken waarin Van Velsen heeft gesteld niet als gemachtigde voor Juradvin op te treden maar waarin hij vanaf een adres in Maasdam optreedt. De rechtbank heeft derhalve van de zijde van eiser in het geheel geen informatie omtrent de persoon Van Velsen gekregen.

Verweerder heeft ter zitting nader gesteld dat Van Velsen een aantal jaren geleden, na zijn pensionering, naar Leipzig in Duitsland is verhuisd, dat hij in die jaren het vestigingsadres van Juradvin aan de Sloterweg te Amsterdam als postadres gebruikte en dat hij sinds 1 oktober 2020 weer in Nederland is gevestigd.

De rechtbank acht hiermee in ieder geval aannemelijk dat Van Velsen wel een bestaand persoon is die een connectie heeft met eiser. De rechtbank acht echter, mede gelet op de door eiser niet weersproken verklaring van verweerder omtrent de woonplaats van Van Velsen en het verder ontbreken van iedere toelichting omtrent de werkzaamheden van Van Velsen, niet aannemelijk dat het Van Velsen is die werkzaamheden als gemachtigde voor eiser verricht. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat onaannemelijk is dat Van Velsen in de periode vóór oktober 2020, toen hij kennelijk in Duitsland woonachtig was, vanaf het adres aan de Sloterweg te Amsterdam werkzaamheden als gemachtigde heeft verricht. Ook gelet op de leeftijd die Van Velsen moet hebben, nu hij inmiddels reeds een aantal jaren gepensioneerd moet zijn, is zonder de gevraagde toelichting niet aannemelijk dat Van Velsen de gestelde werkzaamheden heeft verricht. Met betrekking tot de stelling van Van Velsen dat hij in de zaken van eiser niet als gemachtigde voor Juradvin optreedt merkt de rechtbank op dat op verreweg de meeste (proces)stukken in die zaken wel het vestigingsadres van Juradvin staat vermeld, in een aantal zaken in de stukken het telefoon- en faxnummer van Juradvin staan vermeld (onder meer in de proforma-beroepschriften in de zaken HAA 20/2029 en 20/2030) en in de stukken met betrekking tot het beroep op betalingsonmacht in de zaak met nummer HAA 20/647 ook het KvK-nummer van Juradvin staat vermeld (en ook hier fax- en telefoonnummer van Juradvin). Voorts komen opmaak, lay-out, lettertype en taalgebruik in hoge mate overeen met de op naam van Juradvin door eiser ingediende stukken. De rechtbank maakt derhalve geen onderscheid tussen dienstverlening door Van Velsen voor Juradvin of anderszins. Voorts acht de rechtbank het, gelet op het niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen omtrent de juridische scholing van Van Velsen, niet aannemelijk dat Van Velsen juridisch geschoold is en derhalve evenmin dat Van Velsen beroepsmatig juridische bijstand verleent. Tot slot, wederom gelet op het niet verstrekken van de gevraagde informatie omtrent de bijstandverlening aan anderen en aan anderen in rekening gebrachte kosten, acht de rechtbank evenmin aannemelijk dat Van Velsen ook derden (dat wil zeggen: anderen dan eiser of aan hem gelieerde entiteiten) bijstaat.

29. Ten aanzien van de vraag of sprake is van (rechts)bijstand door Van Velsen acht de rechtbank het eveneens, gelet op het niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen omtrent de juridische scholing van Van Velsen, niet aannemelijk dat Van Velsen juridisch geschoold is en derhalve evenmin beroepsmatig juridische bijstand verleent. En ook ten aanzien van de werkzaamheden van eiser zelf geldt dat gelet op het niet verstrekken van de gevraagde informatie omtrent de bijstandverlening aan anderen (dat wil zeggen: anderen dan aan hemzelf gelieerde entiteiten) en hen in rekening gebrachte kosten, de rechtbank niet aannemelijk acht dat Van Velsen ook derden bijstaat.

30. Ten aanzien van de vraag of sprake is van bijstandverlening aan derden overweegt de rechtbank als volgt. Gebleken is dat eiser de enige werkzame persoon is in Stichting Sequoia Beheer en in Juradvin. Eiser is enig bestuurder van Stichting Sequoia Beheer, Stichting Sequoia Beheer is beherend vennoot en eiser is de enige werknemer. Eiser is eveneens de enige werkzame persoon in Juradvin. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de rechtspersonen al sinds 2006 geen economische activiteiten meer hebben en dat er alleen nog procedures worden gevoerd over belastingaanslagen, invordering van belastingaanslagen en rente op belastingaanslagen. Eiser heeft voorts verklaard dat de rechtspersonen niet ontbonden kunnen worden zolang er aanslagen worden opgelegd. Echter, mede in het licht van de eigen verklaring van eiser dat met verweerder is afgesproken dat de aanslagen zullen komen te vervallen wanneer de vennootschappen worden ontbonden, is dit onbegrijpelijk. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het enige doel van de vennootschappen sinds 2006 lijkt te zijn het voeren van zoveel mogelijk procedures teneinde proceskostenvergoedingen, dwangsommen en andere vergoedingen te incasseren. Alle proceskostenvergoedingen en andere vergoedingen komen uiteindelijk toe aan eiser (al dan niet via Juradvin, welk kantoor eigendom is van eiser en waarin eiser de enige werknemer is). Nu blijkens het hiervoor overwogene niet aannemelijk is dat Van Velsen de werkzaamheden als gemachtigde voor Juradvin verricht en bovendien de werkzaamheden voor eiser of aan hem gelieerde entiteiten zijn verricht via het adviesbureau Juradvin waarvan eiser de eigenaar is, is er ook ten aanzien van de werkzaamheden van Van Velsen (als deze al zijn verricht) geen sprake van dienstverlening aan derden.

31. Verweerder heeft verder gewezen op de handelwijze van Juradvin (eiser/Van Velsen) bij het indienen van stukken. Volgens verweerder worden bezwaarschriften (met opzet) ingediend bij meerdere, vaak niet de juiste, instanties, waardoor verwarring wordt gezaaid. Ter onderbouwing heeft verweerder een brief van het Ministerie van Financiën van 23 januari 2020 aan Juradvin/eiser overgelegd waarin wordt verzocht correspondentie aan de inspecteur in het vervolg alleen naar de inspecteur te zenden. Eiser heeft verklaard dat hij stukken tevens naar het Ministerie van Financiën stuurt omdat hij niet kan faxen naar de Belastingdienst. Met hetgeen eiser heeft gesteld heeft hij een onvoldoende verklaring gegeven voor het indienen van stukken bij de verkeerde instantie. Indien de fax niet is opengesteld voor het toezenden van stukken is dat geen reden die stukken in te dienen bij een ander orgaan. Voorts is hiermee geen verklaring gegeven voor het indienen van stukken bij andere instanties, zoals bijvoorbeeld van stukken voor de inspecteur aan de ontvanger en vice versa. De rechtbank onderschrijft de stelling van verweerder dat het handelen van eiser en zijn gemachtigde erop is gericht verwarring te creëren, fouten uit te lokken en meer procedures te veroorzaken, om ook op die manier (op onderdelen) uiteindelijk weer aanspraak op (proceskosten)vergoedingen te kunnen maken. In de onredelijke wijze waarop hierdoor gebruik wordt gemaakt van het procesrecht en de regels omtrent de vergoeding van proceskosten, ziet de rechtbank eveneens aanleiding om, in ieder geval in samenhang met het hiervoor overwogene, geen proceskostenvergoeding toe te kennen.

32. Voorts is ondanks het verzoek om inlichtingen geen informatie verstrekt over bijstandverlening door Juradvin (Van Velsen/eiser) aan anderen dan Stichting Sequioa Beheer en eiser. Er blijkt slechts een zeer beperkt aantal gerechtelijke procedures te zijn gevoerd namens anderen dan deze entiteiten, en bovendien blijkt een aantal procedures voor familieleden van eiser te zijn gevoerd. Nu enige toelichting of nadere informatie van de zijde van eiser/Van Velsen ontbreekt, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van beroepsmatige bijstandverlening aan derden.

33. De rechtbank wijst op grond van het voorgaande het verzoek om vergoeding van proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand af. Overige proceskosten zijn gesteld noch gebleken.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart zich onbevoegd;

- verklaart het beroep voor het overige ongegrond, en

- veroordeelt de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade aan eiser, vastgesteld op een bedrag van € 500.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. M.C. van As en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 december 2021.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel