Home

Rechtbank Noord-Holland, 30-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3236, AWB - 20 _ 1767

Rechtbank Noord-Holland, 30-03-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:3236, AWB - 20 _ 1767

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
30 maart 2021
Datum publicatie
22 april 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:3236
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1767

Inhoudsindicatie

Ontvankelijkheid bezwaar. Verweerder maakt aannemelijk dat de aanslag op andere geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:41, lid 2, Awb bekend is gemaakt. De termijnoverschrijding is voorts niet verschoonbaar. Het bezwaar wordt niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 20/1767

en

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.171. Daarnaast heeft verweerder gelijktijdig bij beschikking een bedrag van € 428 aan belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 te Haarlem.

Eiser heeft deelgenomen aan de zitting via een skypeverbinding en is bijgestaan door zijn partner mr. [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [B] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiser, geboren [#] , is eind augustus 2014 naar Australië geëmigreerd. Eiser heeft zich met ingang van [#] 2014 uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) laten uitschrijven. Eiser heeft hierbij geen adres in Australië doorgegeven, noch heeft hij aan de Belastingdienst een alternatief correspondentieadres doorgegeven.

2. Tot de gedingstukken behoort een overzicht van de in de BRP geregistreerde woonadressen van eiser. Uit dit overzicht blijkt dat eiser in de periode van [#] 2014 tot en met [#] 2016 woonachtig was in Australië, en dat geen adres bekend was. Met ingang van [#] 2016 is eiser weer in Nederland woonachtig en is zijn adres geregistreerd.

3. Eiser heeft op 5 oktober 2014 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan. In deze aangifte is aangegeven dat eiser het gehele jaar 2013 niet verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen. Eiser heeft in de aangifte zijn telefoonnummer vermeld.

4. Het aanslagbiljet 2013 met dagtekening 28 oktober 2015 is als volgt geadresseerd: “ [X] , niet adresseerbaar, retour afzender”.

5. Op 1 april 2019 is aan eiser een dwangbevel betekend in verband met de betalingsachterstand van de aanslag.

6. Naar aanleiding van het dwangbevel heeft eiser bij brief van 1 mei 2019, ontvangen door verweerder op 3 mei 2019, bezwaar gemaakt tegen de aanslag.

7. Bij e-mailbericht van 5 augustus 2019 heeft verweerder een kopie van de aanslag aan eiser doen toekomen.

8. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar van eiser ontvankelijk geacht, omdat sprake zou zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding en het bezwaar ongegrond verklaard.

9. In beroep heeft verweerder een op 24 augustus 2020 door [C] – werkzaam bij de Belastingdienst/Centrale administratieve processen – opgemaakt rapport overgelegd. Dit rapport behelst, voor zover hier van belang, het volgende.

“5. Onderzoek

Ik heb op 20 augustus 2020 , in het kader van het hiervoor genoemde verzoek, de volgende systemen geraadpleegd:

ABS (Aanslag Belastingen systeem)

DOSHISTORIE (DOS Archief)

COA/DACAS (COA-Archiefgegevens)

ZP05 (SAP Dispositielijst)

VA03 (SAP Verkooporderoverzicht)

Ik heb in ABS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PVV het volgende waargenomen:

Dat er een onder BSN/sofinummer [B#] een Definitieve aanslag BIN, middel IB/PV en er een uitgaand bericht ten behoeve van een Definitieve aanslag IB/PV met aanslagnummer [#H] met dagtekening 28-10-2015, is geregistreerd.

Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat deze op 15-10-2015, in de partij documenten (systeem IBS IP) dagtekening 28-10-2015, met het RUNID [..] , Applicatie [..] en GENNO [..] , in een aantal van 2958 stuks, is opgemaakt.

Ik heb in DOSHISTORIE ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat op 20-10-2015, de partij documenten met het RUNID [..] , is samengevoegd in een samengestelde partij documenten dagtekening 28-10-2015, in een aantal van 28685 stuks, met het RUNID [..] .

Ik heb in COA/DACAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat er op 23-10-2015 een bericht code DA, is ontvangen betreffende een Papieren_Formulier, dagtekening 29-10-2015, kenmerk [#H] , ter verwerking van Appl. ABS

Ik heb in BBA ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat er op 23-10-2015 een bericht code DA, is ontvangen betreffende een Papieren_Formulier, dagtekening 29-10-2015, kenmerk [#H] , ter verwerking van Appl. ABS.

Ik heb in een query vanuit TSOP/DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat deze op 23-10-2015, in een partij met het RUNID [..] en parameters Groep [..] , Partitie [..] , Archiefdatum 23-10-2015 en Volgn. [..] , BSN [B#] , is geregistreerd ten behoeve van de applicatie DAS.

Ik heb in ZPO5 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende geconstateerd:

Dat dit document is opgenomen in de samengestelde partij documenten genaamd, [..] CAV VRL./Def./V.N. aansl. met het RUNID [..] en het generatienummer [..] , in een aantal van 28.685stuks.

Ik heb in ZPO5 waargenomen dat de partij documenten met RUNID [..] en het generatienummer [..] op 23-10-2015, is aangeboden aan POSTNL en SANDD ter postbezorging.

Ik heb in VAO3 ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat de partij documenten ( [..] CAV VRL./Def./V.N. aansl.Var 21), met RUNID [..] en het generatienummer [..] , onder het verkoopordernummer [..] in een aantal van 28.685, tijdig en zonder problemen is aangeboden aan de postleverancier ter verzending.

Met postbedrijf POSTNL heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2015 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID [..] en het generatienummer [..] worden bezorgd binnen 48 uren na aanbieding.

Met postbedrijf SANDD heeft de Belastingdienst in het kalenderjaar 2015 contractueel vastgelegd dat partijen documenten van het soort als het RUNID [..] en het generatienummer [..] worden bezorgd binnen 72 uren na aanbieding.

Ik heb in DAS ten aanzien van betrokkene, inzake het document Aanslag 2013 IB/PV het volgende waargenomen:

Dat er op 28-10-2015, onder zoeksleutel [#H] ,Berichtsjabloon DA, een Aanslag 2013 IB/PV met aanslagnummer [#H] en dagtekening 28-10-2015, t.n.v. [X] , adressering NIET ADRESSEERBAAR, is gearchiveerd.”

Geschil

10. In geschil is of het bezwaar van eiser ontvankelijk is en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de aanslag buiten de termijn van artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is vastgesteld en dientengevolge moet worden vernietigd. De hoogte van de aanslag is als zodanig niet in geschil.

11. Eiser beantwoordt beide vragen bevestigend. Eiser voert in dat verband aan dat de aanslag niet binnen de termijn van artikel 11, derde lid, van de AWR op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

12. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan. Hij stelt dat de aanslag op 23 oktober 2015 ter post is aangeboden en dat de aanslag daarmee op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de aanslag op andere geschikte wijze bekend is gemaakt door ter inzage legging op het belastingkantoor. De termijnoverschrijding is naar zijn mening voorts niet verschoonbaar.

13. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, de aanslag en de beschikking belastingrente. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid bezwaar

15. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de AWR in samenhang met artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. De bewijslast met betrekking tot (het tijdstip van) de bekendmaking van de aanslag rust bij de inspecteur (Hoge Raad 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:930). Genoemd arrest vervolgt:

“3.3.3. Bekendmaking van een aanslag zal doorgaans in overeenstemming met de hoofdregel van artikel 3:41, lid 1, Awb plaatsvinden door toezending of uitreiking van het aanslagbiljet.

3.3.4. Indien de bekendmaking geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van dat biljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. Die regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst, bijvoorbeeld een verkeerde adressering die aan deze dienst is te wijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39.245, ECLI:NL:HR:2004:AO5064, BNB 2004/200, met betrekking tot de bezwaartermijn, en HR 6 december 1989, nr. 25.909, BNB 1990/177, met betrekking tot de toepassing van artikel 5 AWR in het kader van de aanslagtermijn).”

16. De rechtbank acht verweerder erin geslaagd aannemelijk te maken dat het aanslagbiljet is opgemaakt, voorzien van een dagtekening en vervolgens is verzonden. In dit verband acht de rechtbank van belang dat in het hierboven weergegeven rapport van [C] meermalen concrete koppelingen zijn gemaakt met de onderhavige aanslag (onder meer vermelding van het generatienummer van de documenten waarin de onderhavige aanslag is opgenomen en de aanbieding van de documenten met dat generatienummer aan het postbedrijf). Niet kan worden vastgesteld dat de aanslag eiser niet heeft bereikt als gevolg van een fout van de Belastingdienst (zie ook hierna). Gelet op het hierboven genoemde arrest kan worden geoordeeld dat bekendmaking van de aanslag op voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden.

17. Nu op het aanslagbiljet is vermeld “niet adresseerbaar, retour afzender” en aldus bij verzending duidelijk moet zijn geweest dat het niet door eiser zou worden ontvangen, zal de rechtbank in het navolgende ervan uitgaan dat met de terpostbezorging en verzending nog geen sprake is geweest van een bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze. Daarbij gaat de rechtbank ervan uit dat in dezen op verweerder de last rust te bewijzen dat de aanslag naar het juiste adres is verzonden (vgl. inzake verzending van aanmaningen Hoge Raad 15 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416 en inzake verzuimbrieven Hoge Raad 12 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1175), welk bewijs verweerder niet heeft geleverd.

18. De bekendmaking van een aanslag geschiedt ingevolge artikel 8, lid 1, van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger, en wel, zulks in overeenstemming met artikel 3:41, eerste lid, Awb, door toezending of uitreiking van het door de inspecteur voor de belastingschuldige opgemaakte aanslagbiljet aan de belastingschuldige. Als de bekendmaking niet kan geschieden door toezending of uitreiking kan, op grond van artikel 3:41, tweede lid, van de Awb, de bekendmaking ook geschieden op een andere geschikte wijze. Indien bekendmaking van een aanslag door toezending of uitreiking onmogelijk is door omstandigheden die niet voor rekening en risico van verweerder komen, moet de bekendmaking op een andere wijze plaatsvinden (vgl. Hoge Raad 14 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9334).

19. Naar het oordeel van de rechtbank was bekendmaking door toezending of uitreiking niet mogelijk en is de aanslag op andere geschikte wijze bekend gemaakt. Hierbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Gelet op het voorgaande staat vast dat verweerder het aanslagbiljet heeft opgemaakt, heeft voorzien van een dagtekening en heeft verzonden. Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat verweerder na het retour ontvangen van de aanslag onderzoek heeft gedaan naar de juiste adresgegevens van eiser en daarbij heeft geconstateerd dat er geen adresgegevens van eiser bekend waren. Tot slot acht de rechtbank aannemelijk dat de aanslag bij de Belastingdienst ter inzage heeft gelegen, in die zin dat deze op verzoek van eiser aldaar (digitaal) in te zien was.

20. Eiser heeft in dit verband nog aangevoerd hij niet op de hoogte kon zijn van de aanslag. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het bepaalde in artikel 67 van de Invorderingswet 1990 is het de ontvanger in beginsel verboden om gegevens betreffende belastingaanslagen en belastingplichtigen openbaar te maken. Het staat de ontvanger mitsdien niet vrij om de omstandigheid dat aan belastingplichtige een belastingaanslag is opgelegd openbaar te maken. Onder deze omstandigheden kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank volstaan met het ter inzage leggen van de aanslag bij de Belastingdienst.

21. Gelet op het bovenstaande dient te worden aangenomen dat de aanslag niet later is bekendgemaakt dan de dag van dagtekening en is de termijn van zes weken voor het maken van bezwaar aangevangen op de dag na die van de dagtekening, dus op 29 oktober 2015. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift eindigde derhalve op 9 december 2015. Aangezien verweerder het bezwaarschrift ruimschoots na deze datum heeft ontvangen, is het niet tijdig ingediend.

22. Eiser stelt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij ter zake van de termijnoverschrijding in verzuim is geweest. Hij voert daartoe aan dat hij het aanslagbiljet nooit heeft ontvangen en dat hij pas eerst door middel van het dwangbevel van 1 april 2019 bekend werd met het bestaan van de aanslag.

23. Naar het oordeel van de rechtbank was de termijnoverschrijding in het onderhavige geval niet verschoonbaar. Het risico van een onjuiste adressering ligt in beginsel bij de verzender van het geschrift, tenzij een onjuiste adressering is te wijten aan degene voor wie het geschrift is bestemd, bijvoorbeeld indien deze niet heeft zorggedragen voor een juiste vermelding van het adres in de BRP (vgl. Hoge Raad 3 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1935).

24. Eiser heeft nagelaten zorg te dragen voor een tijdige melding van zijn nieuwe adres, dan wel postbusnummer, of correspondentieadres aan de Belastingdienst. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat het voor eiser niet mogelijk was om zijn adres in de BRP te registreren dan wel om een alternatief postadres aan de Belastingdienst door te geven. Daarnaast heeft eiser de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 na zijn emigratie gedaan en wist hij – of behoorde te weten – dat aan hem een definitieve aanslag zou worden opgelegd, terwijl verweerder niet over zijn adresgegevens beschikte. Eiser heeft desondanks op geen enkele wijze contact gezocht met verweerder aangaande de aanslag IB/PVV 2013. Ook niet nadat hij een teruggave had ontvangen van € 8.881, terwijl het eiser redelijkerwijs kenbaar moet zijn geweest dat deze teruggave onjuist was. Deze teruggave kan immers, anders dan eiser stelt, geenszins worden verklaard door de door eiser in aftrek gebrachte studiekosten ten bedrage van € 2.207. Gelet op deze omstandigheden is het aan eiser zelf te wijten dat het aanslagbiljet hem niet (tijdig) heeft bereikt.

25. Eiser heeft nog aangevoerd dat verweerder naar zijn mening ten onrechte heeft nagelaten onderzoek te doen naar de juiste adresgegevens van eiser. In dit verband wijst hij erop dat hij bereikbaar was op het door hem in de aangifte opgegeven telefoonnummer en via de berichtenbox van MijnOverheid. Verweerder had door contact met eiser op te nemen eenvoudig de juiste adresgegevens kunnen achterhalen, aldus eiser.

26. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van een belastingplichtige om maatregelen te treffen, zodat hij de aanslag kan ontvangen. Het ligt derhalve op de weg van de belastingplichtige om zorg te dragen voor een juiste vermelding van zijn adres in de BRP dan wel een correspondentieadres aan de Belastingdienst kenbaar te maken. Dit geldt des te meer in een geval als het onderhavige waarin een belastingplichtige na zijn emigratie aangifte heeft gedaan, en dus wist – of had behoren te weten – dat aan hem een aanslag zou worden opgelegd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet onzorgvuldig gehandeld door te volstaan met een onderzoek naar het adres van eiser in de BRP en zijn eigen systemen. Hierbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat het proces van het opleggen van aanslagen een dermate massaal proces is, dat van verweerder niet kan worden verwacht dat hij actief belastingplichtigen benadert om hun adresgegevens te achterhalen.

27. Gelet op het vorenoverwogenene is de rechtbank van oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Nu verweerder het bezwaar ten onrechte ontvankelijk heeft geacht, moet het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak op bezwaar worden vernietigd en het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.

Proceskosten

28. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gesteld of gebleken is dat eiser proceskosten heeft gemaakt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit; en

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Fase, rechter, in aanwezigheid van mr. N.G.U. Wasch, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2021.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel