Home

Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8934, AWB - 18 _ 2355

Rechtbank Noord-Holland, 03-09-2021, ECLI:NL:RBNHO:2021:8934, AWB - 18 _ 2355

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
3 september 2021
Datum publicatie
14 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2021:8934
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2355

Inhoudsindicatie

Erfbelasting

De aanslagen schenkbelasting zijn niet in geschil. Er kan dan ook niet meer of minder schenkbelasting zijn verschuldigd zodat er geen gevolgen zijn voor de erfrechtelijke verkrijging en de aanslag erfbelasting.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 18/2355

(gemachtigde: mr. J.A.L. Vooijs),

en

Procesverloop

Verweerder heeft met dagtekening 26 september 2017 aan eiser een aanslag erfbelasting opgelegd ten bedrage van € 225.736.

Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag niet-ontvankelijk verklaard en de aanslag ambtshalve verminderd tot € 193.115.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben voor de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2021 te Haarlem. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaken met nummers HAA 18/2354 en HAA 18/2356.

Namens eiser zijn verschenen zijn gemachtigde voornoemd alsmede mr. M.S.M. Bosse. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A] en [B] .

Overwegingen

Feiten

De aan eiser opgelegde aanslagen schenkbelasting

1. De moeder van eiser (hierna: de moeder) heeft op 10 januari 2014 een bedrag van € 5.141 aan eiser geschonken, op 4 juli 2014 een bedrag van € 10.000 en in september 2014 een bedrag van € 90.000.

2. Eiser heeft ten aanzien van deze schenkingen van in totaal € 105.141 tweemaal een aangifte schenkbelasting ingediend. Daarbij heeft eiser een beroep gedaan op de tijdelijk tot een bedrag van in totaal € 100.000 verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a van de Successiewet 1956 (hierna: Successiewet) (hierna: de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling).

3. Verweerder heeft met toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling met dagtekening 24 november 2015 een aanslag schenkbelasting opgelegd van € 571 en - naar aanleiding van de tweede aangifte - met dagtekening 9 februari 2016, wederom met toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling, een aanslag schenkbelasting van eveneens € 571.

4. Met dagtekening 26 september 2017 heeft verweerder ten aanzien van de tweede aangifte een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd van € 9.886 (€ 10.457 - € 571). Daarbij heeft verweerder de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling niet in aanmerking genomen.

5. Naar aanleiding van eisers bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag heeft verweerder, nu hem is gebleken dat eiser per abuis de aangifte schenkbelasting tweemaal heeft ingediend, met dagtekening 7 november 2017 de navorderingsaanslag schenkbelasting verminderd met € 9.886.

6. Naar aanleiding van de ambtshalve beoordeling van een verzoek tot vermindering van de erfbelasting heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 (nogmaals) een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd van € 9.109 (€ 9.680 - € 571). Bij het opleggen van deze navorderingsaanslag is de tijdelijke verruimde schenkvrijstelling niet in aanmerking genomen. Eiser heeft tegen deze navorderingsaanslag bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiser is door verweerder afgewezen. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Hangende de beroepsprocedure heeft verweerder, na overleg met eiser, de navorderingsaanslag verminderd naar nihil en heeft eiser het beroep ingetrokken.

De aan eiser opgelegde aanslagen erfbelasting

7. De moeder is op 2 oktober 2014 overleden. Zij heeft haar drie kinderen, waaronder eiser, benoemd tot erfgenaam, ieder voor een derde (1/3) deel.

8. Na beoordeling van de aangifte heeft verweerder met dagtekening 26 september 2017 aan eiser een definitieve aanslag erfbelasting opgelegd van € 225.736 naar een belaste verkrijging van € 1.296.633.

9. Bij aanslag met dagtekening 14 november 2017 is het te betalen bedrag aan erfbelasting verminderd tot € 205.278. Dit op basis van een belaste verkrijging van € 1.191.491, nu eiser niet € 210.282 maar € 105.141 aan schenkingen heeft ontvangen.

10. Verweerder heeft in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ met dagtekening 26 februari 2018 geconcludeerd dat het bezwaar niet-ontvankelijk is en heeft het bezwaar ambtshalve beoordeeld.

11. Na (ambtshalve) beoordeling van het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de aanslag erfbelasting verder verminderd tot een bedrag van € 193.115, naar een belaste verkrijging van € 1.174.057. Daarbij heeft verweerder op grond van artikel 12 van de Successiewet een bedrag van € 91.089 van de schenking aangemerkt als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging).

Geschil

12. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Voorts is in geschil of toepassing van de verruimde schenkvrijstelling voor de heffing van schenkbelasting ertoe leidt dat artikel 12, eerste lid, van de Successiewet niet van toepassing is.

13. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag, namelijk op 16 oktober 2017, ontvangen door verweerder op 19 oktober 2017. De gronden van het bezwaar zijn aangevuld bij brief van 22 november 2017, ontvangen door verweerder op 23 november 2017. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat ten aanzien van de schenkingen van € 10.000 en € 90.000 (hierna: de schenking van € 100.000) de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling van toepassing is en dat derhalve het gehele bedrag van de schenking in aftrek komt op de omvang van eisers verkrijging. Nu verweerder de aanslag schenkbelasting heeft verminderd naar nihil kan volgens eiser niet meer voor de erfbelasting worden getoetst of de schenking aan de voorwaarden voor de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling voldoet. Verder heeft eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Voor zover het beroep niet reeds gegrond wordt verklaard op grond van de eerdere stellingen, verzoekt eiser om toepassing van de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling in verband met de door hem binnen drie jaar na de schenking aan zijn woning aangebrachte verbeteringen.

14. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat het pro-formabezwaarschrift over het hoofd is gezien Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat op grond van artikel 12 van de Successiewet de schenking tot een bedrag van € 110.610 aangemerkt dient te worden als verkrijging krachtens erfrecht (fictieve verkrijging). Daarbij heeft verweerder 1) de schenking van 10 januari 2014 van € 5.141 buiten aanmerking gelaten omdat deze schenking niet binnen de 180 dagen voor het overlijden is gedaan, 2) de te betalen schenkbelasting van € 9.109 als schuld in de nalatenschap meegenomen en 3) een bedrag van € 18.020 van de schenking in aanmerking genomen in verband met de tijdelijk verruimde vrijstelling, dat laatste op grond van de woningverbeteringen. Volgens verweerder laat de vermindering van de navorderingsaanslag schenkbelasting onverlet dat voor de erfbelasting kan worden getoetst of eiser aanspraak kan maken op de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling.

15. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Ontvankelijkheid beroep

16. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om ambtshalve te toetsen of het beroep ontvankelijk is.

17. Verweerder heeft met dagtekening 26 februari 2018 een ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ verzonden naar eiser. Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 12 april 2018 de ambtshalve vermindering van de aanslag verzonden naar eiser. Het beroep van eiser is door de rechtbank ontvangen op 18 mei 2018.

18. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) aan op de dag na die van dagtekening van de uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking.

19. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.

20. De rechtbank is van oordeel dat eiser redelijkerwijs mocht menen dat de ambtshalve vermindering met dagtekening 12 april 2018 de uitspraak op bezwaar is. De rechtbank overweegt hiertoe dat de ambtshalve vermindering een verwezenlijking is van hetgeen in het ‘voornemen uitspraak op bezwaar’ van 26 februari 2018 vermeld staat en dat in de ambtshalve vermindering wordt verwezen naar de brief met dagtekening 26 februari 2018. Eiser mocht hieruit opmaken dat deze ambtshalve vermindering tevens de aangekondigde niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar inhield, waartegen beroep openstond. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

21. Partijen zijn het erover eens dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover anders te oordelen. Dat leidt ertoe dat het beroep om die reden gegrond verklaard dient te worden en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. Partijen hebben de rechtbank verzocht de zaak inhoudelijk te behandelen en de rechtbank ziet geen reden partijen hierin niet te volgen. De rechtbank komt derhalve toe aan de beoordeling van de aanslag erfbelasting.

Aanslag erfbelasting

22. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Successiewet wordt al wat binnen 180 dagen voorafgegaan aan het overlijden door een erflater is geschonken, geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen. Het tweede lid van dit artikel verklaart artikel 7, tweede lid, van de Successiewet van overeenkomstige toepassing. Daarin is bepaald dat de schenkbelasting die is betaald ter zake van de voor de erfbelasting in aanmerking te nemen waarde, in mindering komt op de erfbelasting. Het derde lid van artikel 12 (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) bepaalt dat het in het eerste lid bepaalde niet van toepassing is op schenkingen als bedoeld in artikel 33, onderdelen 1, 2, 3, 5 voor zover het een schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, onderdelen 6, 8, 9, 11 en 12.

23. In artikel 28 van de Successiewet is bepaald dat schenkingen van ouders aan hun kinderen gedurende een kalenderjaar als één schenking worden aangemerkt.

24. Artikel 33 van de Successiewet (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:

(…)

5°. door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 5.229, met dien verstande dat dit bedrag voor een kind tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar wordt verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan, tot een bedrag van € 25.096 dan wel, indien een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geschonken of een bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 van die wet, of is bestemd voor de betaling van kosten van een studie of de opleiding voor een beroep ten behoeve van dat kind, welke kosten aanzienlijk hoger zijn dan gebruikelijk, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden tot een bedrag van € 52.281;

6°. door een kind tussen 18 en 40 jaar van de ouders, voor één kalenderjaar, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, tot een bedrag van € 27.187, indien:

a. de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, eerste lid, onder 5°, zoals dat voor 1 januari 2010 luidde, door dat kind is toegepast;

b. een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is geschonken of een bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in artikel 3.120 van die wet, en

c. op de in aanhef bedoelde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan;

(…)”

25. In het Belastingplan 2014 is de eenmalige vrijstelling van artikel 33 Successiewet van € 51.407 tijdelijk verruimd in een toegevoegd artikel 33a van de Successiewet. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 752, nr. 3) staat daarover het volgende:

“De eenmalig verhoogde vrijstelling in de schenkbelasting voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen de 18 en 40 jaar voor schenkingen die verband houden met de eigen woning wordt op grond van het aanvullend pakket verruimd. In de Successiewet 1956 is een eenmalig verhoogde vrijstelling van € 51.407 opgenomen voor schenkingen van ouders aan kinderen tussen 18 en 40 jaar, mits de schenking verband houdt met de verwerving of verbouwing van een eigen woning, de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van de eigenwoningschuld van het kind. In de eerste plaats wordt de hoogte van de vrijstelling tijdelijk (namelijk van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015) verruimd van het huidige bedrag van de vrijstelling van € 51.407 tot € 100.000. Voorts, vervalt eveneens tijdelijk (voor dezelfde periode) de beperking dat de schenking moet zijn gedaan van een ouder aan een kind tussen 18 en 40 jaar. Dit betekent dat van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015 iedereen van een familielid of van een derde vrij van schenkbelasting een schenking mag ontvangen van maximaal € 100.000, mits deze wordt aangewend voor de eigen woning.”

26. Artikel 33a van de Successiewet (tekst geldend vanaf 1 januari 2014) luidt als volgt:

“1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdelen 5° of 6°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7°, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100.000, indien:

a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of van een bedrag dat is geschonken ter zake van de verwerving van een zodanige eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de aflossing van een schuld die de verkrijger had op het moment direct voorafgaand aan een vervreemding van een eigen woning voor zover deze schuld heeft geleid tot een negatief vervreemdingssaldo eigen woning als bedoeld in artikel 3.119aa van die wet, en

b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan.

Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en 6°, op enig moment door het kind is toegepast.

2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, , onderdelen 5° en 6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een verkrijging van de ouders.

3. Artikel 12, eerste lid, eerste volzin, is niet van toepassing op schenkingen als bedoeld in het eerste lid.”

27. Vast staat dat er tweemaal een aanslag schenkbelasting aan eiser is opgelegd, waarbij verweerder beide keren de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling van artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet heeft toegepast. Voorts staat vast dat de op 12 april 2018 aan eiser opgelegde navorderingsaanslag schenkbelasting, waarbij alsnog de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling niet werd toegepast, is verminderd naar nihil. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verklaard dat, nu de navorderingsaanslag is verminderd naar nihil, moet worden uitgegaan van de primitieve aanslag(en) schenkbelasting. In de primitieve aanslag(en) heeft verweerder de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank staat in dat geval vast dat voor de schenkbelasting sprake is van een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet. Nu vaststaat dat voor de schenkbelasting sprake is van een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit artikel 33a, derde lid, van de Successiewet dat artikel 12, eerste lid, van de Successiewet niet van toepassing is. Dat betekent dat de schenking niet geacht kan worden krachtens erfrecht te zijn verkregen. De rechtbank is van oordeel dat voor een inhoudelijke beoordeling of al dan niet schenkbelasting verschuldigd zou zijn, meer specifiek of de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling terecht is toegepast en of wordt voldaan aan alle daaraan krachtens de wet te stellen voorwaarden, bij de beoordeling van de aanslag erfbelasting geen plaats meer is. Die toets dient immers plaats te vinden bij het al dan niet heffen van schenkbelasting. Indien voor de schenkbelasting de tijdelijk verruimde schenkvrijstelling wordt toegepast en in zoverre geen aanslag schenkbelasting wordt opgelegd, vloeit ‘dwingend’ uit artikel 33a, derde lid, van de Successiewet voort dat artikel 12, eerste lid van de Successiewet niet van toepassing is. De erfrechtelijke verkrijging van eiser dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met € 91.089 te worden verminderd.

28. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten

29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

verklaart het bezwaar tegen de aanslag erfbelasting gegrond;

-

bepaalt dat de bij vermindering van 12 april 2018 verminderde aanslag erfbelasting verder dient te worden verminderd met inachtneming van deze uitspraak;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46 aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. van As, voorzitter, en mr. B. van Walderveen en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.R. Marinus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 september 2021.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel