Home

Rechtbank Noord-Holland, 29-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2703, AWB - 21_3744

Rechtbank Noord-Holland, 29-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2703, AWB - 21_3744

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
29 maart 2022
Datum publicatie
5 april 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:2904
Zaaknummer
AWB - 21_3744

Inhoudsindicatie

Douanerecht. Op grond van de wettelijke bepalingen en de geldende jurisprudentie (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2012:2376) geldt dat eiseres als direct vertegenwoordiger van belanghebbende niet rechtstreeks wordt geraakt door de utb die aan belanghebbende is uitgereikt. Gelet daarop komt eiseres geen recht van bezwaar en beroep toe tegen deze utb.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/3744

eiseres,

(gemachtigde: mr. J.A. Biermasz),

en

Procesverloop

Verweerder heeft op 22 november 2017 aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), gevestigd te [plaats] , Estland, een uitnodiging tot betaling (hierna: de utb) uitgereikt voor € 1.592.962,50 aan accijns.

Eiseres en [bedrijf 1] hebben gezamenlijk in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de utb.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 april 2018 in één geschrift het bezwaar van [bedrijf 1] en eiseres afgewezen.

Eiseres en [bedrijf 1] hebben daartegen in één geschrift gezamenlijk beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2021 te Haarlem.

Namens eiseres zijn verschenen: haar gemachtigde, A. Wolkers (kantoorgenoot van de gemachtigde) en [naam 1] (compliance officer). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] en [naam 3] .

Mr. [naam 4] (advocaat van [bedrijf 2] B.V. te [vestigingsplaats] , hierna: [bedrijf 2] ) en mr. [naam 5] (advocaat van [bedrijf 1] ) zijn eveneens verschenen.

Na het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten om de zaak HAA 19/20, destijds aangemaakt naar aanleiding van het gezamenlijke beroep van eiseres en [bedrijf 1] , te splitsen.

[bedrijf 1] is eiseres in de zaak met nummer HAA 19/20. eiseres is belanghebbende in de onderhavige zaak met het nummer HAA 21/3744. In zaak HAA 19/20 zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Overwegingen

Feiten

1. Op 9 maart 2017 heeft eiseres als direct vertegenwoordiger van [bedrijf 1] een aangifte tot plaatsing onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” gedaan voor 16.050 kilo (= netto massa) van een goed met als omschrijving “Afvallen van tabak. [#] ”. In vak 33 van de aangifte is GN-code 2401 3000 vermeld. Land van oorsprong is Bangladesh.

2. De douane heeft op 10 maart 2017 een (fysieke) controle uitgevoerd op de goederen. De goederen lagen op dat moment in de loods van [bedrijf 2] . Bij de controle zijn monsters van het aangegeven product genomen. De vertegenwoordiger van [bedrijf 2] ter plaatse is schriftelijk akkoord gegaan met de wijze van monsterneming en de grootte van de genomen monsters. De monsters zijn vervolgens ingezonden aan het Douane Laboratorium. De goederen zijn op 14 maart 2017 vrijgegeven om hun bestemming te vervolgen.

3. Op 13 april 2017 heeft het Douane Laboratorium zijn advies met betrekking tot de uitslag monsteronderzoek uitgebracht. Op 24 mei 2017 heeft verweerder de uitslag van het monsteronderzoek medegedeeld aan eiseres. Mede naar aanleiding van een op verzoek van eiseres uitgevoerde zeeftest heeft het Douane Laboratorium op 27 juli 20217 aanvullend advies uitgebracht. Deze aanvullende uitslag vervangt blijkens dit advies het rapport van 13 april 2017, dat daarmee is komen te vervallen. In de uitslag van het monsteronderzoek van het Douane Laboratorium van 27 juli 2017 staat vermeld dat het monster bestaat uit bruin, gedroogd, plantaardig materiaal met tabaksgeur dat bestaat uit kleine stukjes. Verder staat vermeld dat het materiaal onder andere nicotine en neophytadiene bevat en dat de aanwezigheid van glycerol en andere bestanddelen van tabakssaus niet zijn aangetoond. Uit het microscopisch beeld komt naar voren dat het product de microscopische kenmerken bevat van tabak. Voorts is te lezen dat ‘sigaretten die gemaakt zijn met dit product goed rookbaar zijn met behulp van de rookmachine van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: het RIVM)’ en dat de rooktest is uitgevoerd conform de procedure beschreven in de toelichting van post 2403, bijlage A. Tevens staat naar aanleiding van de bevindingen van de zeeftest die het Douane Laboratorium heeft uitgevoerd vermeld dat de deeltjesgrootte van de tabak goed vergelijkbaar is met de tabak in Marlboro sigaretten. In zijn beschouwing ten aanzien van de indeling van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN) concludeert het Douane Laboratorium dat het product bestaat uit tabak en dat het zonder verdere behandeling rookbaar is. Op grond van bijlage A van de EU-toelichting op post 2403 kan dit product aangemerkt worden als rooktabak, aldus het Douane Laboratorium. In zijn beschouwing ten aanzien van de Wet op de Accijns (hierna: WA) geeft hij aan dat de tabak geschikt is om te worden gerookt en kan worden aangemerkt als rooktabak. Het product voldoet aan artikel 32 van de WA. Het Douane Laboratorium heeft geadviseerd de goederen in te delen onder GN-code 2403 1990. Op 31 augustus 2017 heeft verweerder de resultaten van de zeeftest medegedeeld aan de gemachtigde van eiseres en eiseres.

4. Verweerder heeft met inachtneming van de uitslag van het onderzoek van het Douane Laboratorium, de utb aan Resida uitgereikt.

Geschil

5. In geschil is of de utb aan [bedrijf 1] terecht is uitgereikt. Meer in het bijzonder is in geschil of het ingevoerde tabaksproduct kwalificeert als rooktabak in de zin van de WA, en of verweerder het motiveringsbeginsel en het verdedigingsbeginsel heeft geschonden.

6. Voor de inhoudelijke standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Van toepassing zijnde wet- en regelgeving

7. Het Douanewetboek van de Unie (DWU); Verordening nr. 952/2013 luidt voor zover van belang:

Artikel 5

Definities

In dit wetboek wordt verstaan onder:

(…)

15) “aangever”: de persoon die in eigen naam een douaneaangifte (…) indient, dan wel de persoon namens wie deze aangifte (…) wordt ingediend. (…)

Artikel 18

Eenieder kan zich laten vertegenwoordigen door een douanevertegenwoordiger. De vertegenwoordiging kan direct zijn, in welk geval de douanevertegenwoordiger in naam en voor rekening van een ander persoon handelt, (…)

Artikel 44

1. Eenieder heeft het recht beroep in te stellen tegen beschikkingen van de douaneautoriteiten die betrekking hebben op de toepassing van de douanewetgeving en die hem rechtstreeks en individueel raken.

(…)

8. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil zal de rechtbank moeten vaststellen of aan eiseres het recht van bezwaar en beroep tegen de utb toekomt.

9. Eiseres en [bedrijf 1] hebben in één geschrift gezamenlijk bezwaar gemaakt tegen de utb. Verweerder heeft beide partijen ontvankelijk geacht in dit bezwaar. In de uitspraak op bezwaar van 2 april 2018 is het gezamenlijk bezwaar in één geschrift afgewezen. Dit maakt dat eiseres ontvankelijk is in haar beroep.

10. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte in haar bezwaar heeft ontvangen. Op grond van de wettelijke bepalingen en de geldende jurisprudentie (vgl Gerechtshof te Amsterdam van 5 augustus 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2376) geldt dat eiseres als direct vertegenwoordiger van [bedrijf 1] niet rechtstreeks wordt geraakt door de utb die aan [bedrijf 1] is uitgereikt. Eiseres zou slechts indirect  via de door haar gestelde zekerheid  de financiële gevolgen kunnen ondervinden. Gelet daarop komt haar geen recht van bezwaar en beroep toe tegen de aan [bedrijf 1] uitgereikte utb. Verweerder had het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk moeten verklaren. Omdat verweerder dit niet heeft gedaan, kan de uitspraak op bezwaar ten aanzien van eiseres niet in stand blijven.

11. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

12. Bij deze uitkomst ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 voor het indienen van een repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en een wegingsfactor 1).

13. Voor een vergoeding van het griffierecht door verweerder bestaat geen aanleiding, nu aan eiseres in de onderhavige zaak geen griffierecht in rekening is gebracht.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op eiseres, en

-

bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.879,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kleij, voorzitter, mr. M.C.A. Onderwater en mr. drs. C.M. van Wechem, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2022.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312,

1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.