Home

Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8256, AWB - 21 _ 3428

Rechtbank Noord-Holland, 15-09-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:8256, AWB - 21 _ 3428

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
15 september 2022
Datum publicatie
30 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:8256
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3428
Relevante informatie
Art. 2.1 Wet IB 2001, Art. 2.2 Wet IB 2001, Art. 4 AWR

Inhoudsindicatie

Artikel 4 AWR, artikelen 2.1 en 2.2 Wet IB 2001, artikelen 4, 18 en 24 belastingverdrag Nederland Oostenrijk. Eiseres heeft een deel van het jaar 2017 in Oostenrijk verbleven. Zij repeteerde daar voor en trad op in een musical. De rechtbank oordeelt dat eiseres het gehele jaar 2017 inwoner van Nederland is gebleven en dat zij dus wordt aangemerkt als binnenlands belastingplichtige. Eiseres treedt op in de uitvoering van een artistiek stuk op een podium voor een publiek en is daarom aan te merken als artiest in de zin van artikel 18 van het belastingverdrag. Op grond van artikel 24, tweede lid, van het belastingverdrag dient de verrekeningsmethode op het Oostenrijkse inkomen van eiseres te worden toegepast. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/3428

(gemachtigde: J.J. de Graaf),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren, kantoor Eindhoven, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 58.660, daarbij is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. [naam 1] .

Overwegingen

Feiten

  1. Sinds 2014 is eiseres ondernemer. Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel bestaan haar activiteiten uit het beoefenen van podiumkunst, kunstzinnige vorming van amateurs (geen dansscholen) en overige specialistische zakelijke dienstverlening.

  2. In 2016 heeft eiseres een diploma in uitvoerend artiest en docent dans gehaald aan het [school] . Zij is afgestudeerd op het onderwerp musical.

  3. Over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2017 heeft eiseres € 16.875 ontvangen aan bruto loon uit tegenwoordige dienstbetrekking van [bedrijf 1] B.V. Op het brutoloon is loonbelasting ingehouden.

  4. In 2017 heeft eiseres in totaal € 16.437 aan Nederlandse inkomsten uit vroegere dienstbetrekking ontvangen van [bedrijf 2] B.V. Op dit bedrag is loonbelasting ingehouden.

  5. Eiseres heeft in 2017 € 934 aan belastbare winst uit onderneming genoten.

  6. Van augustus 2017 tot en met 27 juni 2018 heeft eiseres gespeeld in de musical “ [naam 2] ” in het [theater] (Oostenrijk). Zij was ‘ [functie] ’ wat inhield dat zij alle ensemble leden coverde. De eerst zes weken bestonden uit repetities, waarin de show werd aangeleerd. Eiseres was daarbij werkzaam voor [bedrijf 3] ( [bedrijf 3] ).

  7. Op 6 juni 2017 heeft eiseres van [bedrijf 3] € 424,75 ontvangen. Op dit bedrag is geen Lohnsteuer (Oostenrijkse loonbelasting) ingehouden. Voor de periode 10 augustus 2017 tot en met 31 december 2017 heeft eiseres van [bedrijf 3] in totaal € 24.414,80 aan bruto loon ontvangen, waarop € 4.067,29 aan Lohnsteuer is ingehouden. Het loon is gestort op een Nederlandse bankrekening van eiseres. Op de loonstroken van [bedrijf 3] staat vermeld dat eiseres werkzaam was in de functie van “solisten/Ensemble Musical/Musicaldarstellerin.”

  8. Eiseres stond geheel 2017 volgens de Wet Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] .

Geschil

9. In geschil is of eiseres terecht voor haar inkomen uit Oostenrijk als binnenlands belastingplichtige in de belastingheffing is betrokken. Meer specifiek is daarbij in geschil de woonplaats van eiseres van augustus 2017 tot en met 31 december 2017, of eiseres als artiest in de zin van artikel 18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk tot het vermijden van dubbele belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, Wenen, 1 september 1970 (het belastingverdrag) moet worden aangemerkt en of op het Oostenrijkse loon van eiseres de vrijstellings- of de verrekeningsmethode moet worden toegepast.

Beoordeling van het geschil

Woonplaats

10. In artikel 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is onder meer het volgende bepaald:

“1. Waar iemand woont (…), wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

(…).”

11. In artikel 2.2 Wet IB 2001 is onder meer het volgende bepaald:

“1. Een persoon die ophoudt in Nederland te wonen en binnen een jaar daarna weer in Nederland gaat wonen zonder intussen in een andere mogendheid of op de BES eilanden te hebben gewoond, wordt ook tijdens zijn afwezigheid geacht in Nederland te hebben gewoond. De vorige volzin is niet van toepassing indien de bedoelde persoon aannemelijk maakt dat hij in een lidstaat van de Europese Unie (…), als inwoner aan de belastingheffing is onderworpen en de heffingsgrondslagen in die lidstaat (…) hoofdzakelijk gelijk zijn aan de in artikel 2.3 genoemde heffingsgrondlagen. (…)”

12. In artikel 4 van het belastingverdrag is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“1. Voor zover de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking “inwoner van een van beide Staten” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere omstandigheid.

(…)

3. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepaling van het eerste lid inwoner van beide Staten is, gelden de volgende regels:

a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft. Indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);

b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;

c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van die van de beide Staten waarvan hij onderdaan is.”

13. In beginsel ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres in 2017 in Nederland woonde. In dat verband heeft verweerder onder meer aangevoerd dat eiseres van 5 december 2016 tot 1 oktober 2020 in de BRP ingeschreven stond op het adres [adres] . Het betrof hier een huurwoning. Dat de familie van eiseres in Nederland woont, dat eiseres voor en na het dienstverband met [bedrijf 3] in Nederland woonachtig en werkzaam was, dat eiseres alleen beschikt over Nederlandse bankrekeningen, dat zij geen buitenlandse bankrekeningen heeft aangehouden en dat eiseres in 2017 in het bezit was van een Nederlandse OV-business card. Eiseres heeft deze stellingen van verweerder onvoldoende gemotiveerd betwist door slechts aan te voeren dat zij in Oostenrijk een appartement huurde, zij haar sociale leven gedurende de periode augustus 2017 tot en met eind juni 2018 in Oostenrijk had, dat zij in december 2017 alleen maar zeven dagen op familiebezoek in Nederland is geweest en dat zij geen partner en kinderen in Nederland had. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder tegenover de onvoldoende gemotiveerde betwisting door eiseres, aannemelijk gemaakt dat eiseres geheel 2017 in Nederland woonde. Het is daarom aan eiseres om bewijs te leveren dat zij in 2017 Nederland metterwoon heeft verlaten (vergelijk Gerechtshof Amsterdam, 22 december 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:5750).

13. Ter zitting heeft eiseres een huurcontract overgelegd van een theaterwoning die zij vanaf 8 oktober 2017 in Oostenrijk heeft gehuurd. Anders dan verweerder, ziet de rechtbank geen reden dit door eiseres ter zitting overgelegde stuk tardief te verklaren. Het gaat hier om een eenvoudige huurovereenkomst, weliswaar in het Duits, die het al eerder (ook in bezwaar) door eiseres ingenomen standpunt dat zij in Oostenrijk een appartement huurde, ondersteunt. De overgelegde huurovereenkomst betreft een theaterwoning van [bedrijf 3] , die eiseres kon huren zolang zij bij [bedrijf 3] in dienst was. Het enkele feit dat eiseres in Oostenrijk een theaterwoning van [bedrijf 3] huurde is echter onvoldoende om aan te nemen dat eiseres van augustus 2017 tot en met juni 2018 woonplaats had in Oostenrijk in de zin van artikel 4 van de AWR. Het gaat immers om een tijdelijk huurcontract dat direct verbonden is met haar werkzaamheden in Oostenrijk.

15. Daarnaast heeft eiseres geen gegevens (zoals aangiftes, aanslagen of een weergave van het Oostenrijkse wettelijk systeem) overgelegd waarmee zij aannemelijk maakt dat zij vanaf augustus 2017 tot en met 31 december 2017 op grond van de Oostenrijkse wetgeving als inwoner van Oostenrijk aan de Oostenrijkse belastingheffing was onderworpen.

16. Het vorenstaande betekent dat eiseres op grond van de Nederlandse wetgeving geacht wordt het gehele jaar 2017 in Nederland te hebben gewoond. Eiseres wordt dan ook aangemerkt als binnenlands belastingplichtige (artikel 2.1 Wet IB 2001). Het vorenstaande betekent ook dat geen sprake is van een dubbele woonplaats, en dat eiseres voor de toepassing van het belastingverdrag als inwoner van Nederland dient te worden aangemerkt.

Artiest

17. Anders dan eiseres meent is de artiestenregeling die verband houdt met de Nederlandse loonheffingen in de onderhavige zaak niet van toepassing. Het betreffende inkomen was namelijk onderworpen aan Oostenrijkse Lohnsteuer. Het gaat in deze zaak om de heffing van inkomstenbelasting.

18. In artikel 18 van het belastingbedrag is het volgende bepaald:

“1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 15 en 16, mogen voordelen of inkomsten, verkregen door een inwoner van een van de Staten als artiest, zoals een toneelspeler, film-, radio-, of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoonlijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Staat, worden belast in die andere Staat.

2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werkzaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanigheid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toekomen, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 15 en 16, worden belast in de Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht.

3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid van dit artikel zijn voordelen of inkomsten, verkregen uit werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, die zijn uitgevoerd krachtens een tussen de Staten overeengekomen culturele overeenkomst of regeling of verkregen door een niet op het maken van winst gerichte organisatie, als zodanig erkend in een onderlinge overlegprocedure krachtens artikel 26 van dit Verdrag, of door een artiest of sportbeoefenaar ter zake van aan een dergelijke organisatie verleende diensten, vrijgesteld van belasting in de Staat waarin deze werkzaamheden worden verricht.”

19. In het eerste lid van het hiervoor genoemde artikel is, als een voorbeeld van een artiest, een toneelspeler genoemd. Eiseres heeft in Oostenrijk gerepeteerd voor en opgetreden in de musical “ [naam 2] ”. Zowel een toneelspeler als een musicalperformer treedt op in de uitvoering van een artistiek stuk op een podium voor een publiek. Eiseres kan dan ook als artiest in de zin van artikel 18 van het belastingverdrag worden aangemerkt.

19. Tussen partijen is niet in geschil dat het gehele door [bedrijf 3] uitbetaalde salaris ziet op de werkzaamheden van eiseres als artiest. Artikel 18, eerste lid, van het belastingverdrag ziet op alle inkomsten van de artiest die uit de persoonlijke werkzaamheden als zodanig worden ontvangen. Onder die inkomsten wordt ook een vast salaris begrepen (vergelijk Hoge Raad 9 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AU3571). Verrekeningsmethode of vrijstellingsmethode?

19. In artikel 24 van het belastingverdrag is, voor zover van belang, het volgende bepaald:

“1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwoners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, alle bestanddelen van het inkomen of het vermogen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Oostenrijk mogen worden belast.

2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen betreffende de verliescompensatie in zijn nationale voorschriften tot het vermijden van dubbele belasting, verleent Nederland een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag. Deze vermindering is gelijk aan dat gedeelte van het belastingbedrag dat tot dat belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de bestanddelen van het inkomen of het vermogen die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen en die volgens de artikelen 6, 7, 10, zevende lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 14, eerste en tweede lid, 15, 16, eerste lid, 17, eerste lid, 20, eerste lid, sub a, tweede lid, sub a, en vierde lid, en 23, eerste en tweede lid, van dit Verdrag in Oostenrijk mogen worden belast, staat tot het bedrag van het inkomen of het vermogen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

Nederland verleent voorts een vermindering op het overeenkomstig het eerste lid berekende belastingbedrag voor die bestanddelen van het inkomen die volgens de artikelen 10, tweede lid, 12, eerste lid, 13, tweede lid, 14, vijfde lid, en 18, eerste en tweede lid, in Oostenrijk mogen worden belast en die in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag zijn begrepen. Het bedrag van deze vermindering is het laagste van de volgende bedragen:

a) het bedrag dat gelijk is aan de in Oostenrijk geheven belasting;

b) het bedrag van de Nederlandse belasting dat tot het overeenkomstig het eerste lid van dit artikel berekende belastingbedrag in dezelfde verhouding staat, als het bedrag van de genoemde bestanddelen van het inkomen staat tot het bedrag van het inkomen dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde grondslag vormt.

(…)”

22. Hiervoor is overwogen dat eiseres artiest is in de zin van artikel 18 van het belastingverdrag. Verweerder heeft in overeenstemming met artikel 24, tweede lid, van het belastingbedrag de verrekeningsmethode op het Oostenrijkse inkomen van eiseres toegepast. Gelet daarop dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Belastingrente

23. Het beroep wordt geacht ook te zijn gericht tegen de vastgestelde belastingrente. Eiseres heeft daartegen geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd zodat dit beroep ook ongegrond zal worden verklaard.

Proceskosten

24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H. de Soeten, rechter, in aanwezigheid van M. Brouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel