Home

Rechtbank Noord-Holland, 08-11-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:9704, AWB - 21 _ 3928

Rechtbank Noord-Holland, 08-11-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:9704, AWB - 21 _ 3928

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
8 november 2022
Datum publicatie
9 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:9704
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3928
Relevante informatie
Art. 2.17 lid 5 Wet IB 2001, Art. 3.111 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, Art. 3.119a Wet IB 2001, Art. 3.120 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001, Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 5a lid 4 AWR

Inhoudsindicatie

Eiseres en de ex-partner kunnen niet voor heel 2018 als fiscaal partners worden aangemerkt. Geen recht op 100% hypotheekrenteaftrek ook al heeft eiseres 100% betaald. Eiseres en de ex-partner zijn in 2018 ieder voor 50% eigenaar van de woning zodat zij ieder recht hebben op aftrek voor 50% van de betaalde hypotheekrente. Geen alimentatieverplichting overeengekomen dus ook geen recht op alimentatieaftrek. Eigenwoningforfait terecht en op het juiste bedrag vastgesteld vanwege het woongenoot dat eiseres heeft gehad.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/3928

en

Procesverloop

Eiseres heeft op 3 december 2020 een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) gedaan.

Het verzoek is door verweerder afgewezen op 2 maart 2021.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 21 december 2021 uitspraak buiten zitting, op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan en het beroep wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres is hiertegen in verzet gekomen. Bij uitspraak van 20 juni 2022 is het verzet gegrond verklaard.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2022 te Haarlem. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [inspecteur] en mr. [inspecteur 1] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is van [datum] 2005 tot [datum 1] 2017 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de heer [naam] (de ex-partner). Samen hebben zij drie kinderen. In de echtscheidingsbeschikking zijn geen afspraken gemaakt over een partneralimentatieverplichting.

2. In 2007 hebben eiseres en de ex-partner samen een woning gekocht aan de [adres] te [plaats] (de woning) waarvan zij, ook in het onderhavige jaar 2018, beiden voor 50% eigenaar waren.

3. Eiseres stond het hele jaar 2018 ingeschreven op het adres van de woning. De ex-partner stond tot [dag] februari 2018 ingeschreven op het adres van de woning. Vanaf [dag] februari 2018 stond de ex-partner ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats 1] . Feitelijk is de ex-partner tot augustus 2018 in de woning blijven wonen. Eiseres is op [dag 2] november 2018 verhuisd naar [plaats 3] maar heeft dus tot eind 2018 ingeschreven gestaan op het adres van de woning.

4. De woning is in 2019 verkocht aan een derde.

5. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2018 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.476. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 332 belastingrente in rekening gebracht. Bij het opleggen van de aanslag is afgeweken van de door eiseres ingediende aangifte.

6. Met dagtekening 3 december 2020 heeft eiseres een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ingediend. Het verzoek zag onder meer op het aanmerken als fiscaal partners van eiseres en haar ex-echtgenote voor het gehele jaar 2018, waardoor de hypotheekrenteaftrek volledig, voor 100%, bij eiseres in aanmerking genomen kan worden.

7. Verweerder heeft het verzoek bij brief van 2 maart 2021 afgewezen.

8. Hiertegen heeft eiseres op 9 april 2021 (ontvangen door verweerder op 13 april 2021) bezwaar gemaakt.

9. Met dagtekening 10 juni 2021 heeft verweerder uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. In de uitspraak op bezwaar is, voor zover van belang, het volgende vermeld:

“Beoordeling van uw bezwaar

Fiscaal partnerschap

[Eiseres] en zijn [rechtbank leest: haar] ex-partner waren gehuwd in gemeenschap van goederen. In het jaar 2018 was er geen sprake van fiscaal partnerschap, het bedrag van de hypotheekrente kan niet vrij worden toegerekend. Op grond van artikel 5a lid 4 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen zijn [eiseres] en haar ex-partner vanaf [dag 3] februari 2018 niet langer aan te merken als fiscaal partner. Zij hebben evenmin gekozen voor fictief partnerschap voor het gehele jaar. Nu [eiseres] en haar ex-partner niet gedurende het gehele jaar 2018 fiscaal partner waren, kunnen de belastbare inkomsten uit eigen woning niet worden aangemerkt als gemeenschappelijke inkomensbestanddelen, artikel 2.17 lid 5 van de Wet Inkomstenbelasting 2001.

Eigen woning: eigenwoningforfait

In het aangiftebiljet van 10 november 2020 is er € 4.725 bij het eigenwoningforfait aangegeven. Uit de mij ter beschikking staande gegeven blijkt dat [eiseres] voor 50% eigenaar is van de woning aan de [adres] , (…) te [plaats] . Deze woning had in 2018 een WOZ-waarde van € 675.000. Het eigenwoningforfait is daarom vastgesteld op € 2.363 (€ 675.000 * 0,70% * 50%). Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.

Eigen woning: aftrekbare rente

Ieder van de echtgenoten heeft voor de helft een eigenwoningschuld. Degene met een eigenwoningschuld is juridisch verplicht de rente daarover te betalen. Deze rente drukt dus in juridische zin voor de helft op de ex-echtgenote [rechtbank leest: ex-echtgenoot]. Dat [eiseres] in 2018 alle hypotheekrente heeft betaald maakt dit niet anders, nu uw client immers voor de helft van de hypothecaire geldlening een eigenwoningschuld heeft. Voorst [rechtbank leest: voorts] is er geen sprake van een situatie waarin het economisch eigendom van de woning voor meer dan 50% bij [eiseres] berust. In het aangiftebiljet van 10 november 2020 is er € 26.800 aan aftrekbare rente aangegeven. [Eiseres] is voor 50% eigenaar van de woning en daarom is er 50% van de betaalde rente aftrekbaar. Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat er € 26.800 aan aftrekbare rente in betaald in 2018. De aftrekbare rente in de definitieve aanslag is vastgesteld op € 13.400 (€ 26.800 * 50%). Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.

Ontvangen alimentatie

Uit de mij ter beschikking staande gegevens blijkt dat [eiseres] is blijven wonen in de woning aan de [adres] , (…) te [plaats] in 2018. Uit de echtscheidingsbeschikking blijkt, dat er geen afspraken zijn gemaakt over partneralimentatie, maar wel over de echtelijke woning. De ex-partner had de mogelijkheid om de woning over te nemen en [eiseres] van de schuld te ontslaan. Echter, dit is niet gebeurd en de woning is tenslotte verkocht aan derde(n). Het woongenot vormt voor [eiseres] een belaste uitkering in de vorm van ontvangen alimentatie in natura. Dit betekent dat het deel van het eigenwoningforfait van de ex-partner als ontvangen partneralimentatie bij [eiseres] vastgesteld dient te worden. Er is daarom € 2.362 aan ontvangen alimentatie vastgesteld in de definitieve aanslag. Ik ben van mening dat de aanslag op dit punt juist is vastgesteld.”

10. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld dat door de rechtbank is ontvangen op 27 juli 2021.

Geschil 11. In geschil is of de ex-partner gedurende heel 2018 kan worden aangemerkt als de fiscaal partner van eiseres. Ook is dan in geschil of eiseres recht heeft op een hogere hypotheekrenteaftrek en alimentatieaftrek. Tot slot is in geschil of het eigenwoningforfait op een te hoog bedrag is vastgesteld.

Beslissing

Rechtsmiddel