Home

Rechtbank Noord-Holland, 06-04-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:3079, HAA - 22/1298

Rechtbank Noord-Holland, 06-04-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:3079, HAA - 22/1298

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
6 april 2023
Datum publicatie
12 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:3079
Zaaknummer
HAA - 22/1298
Relevante informatie
Art. 1a WHT, Art. 13b Awir, Art. 15 Awir

Inhoudsindicatie

Bij besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om huurtoeslag over 2020 afgewezen. De aanvraag huurtoeslag 2020 moest vóór 1 september 2021 zijn ingediend, maar eiseres heeft de aanvraag huurtoeslag 2020 op 3 september 2020 ingediend. In geschil is of de aanvraag huurtoeslag 2020 (met ingang van 1 maart 2020) terecht is afgewezen. Het bestreden besluit kan naar het oordeel van de rechtbank niet door de gegeven motivering van verweerder worden gedragen gelet op de door eiseres aangevoerde (bijzondere) omstandigheden. Verweerder dient de door eiseres gestelde omstandigheden verder te onderzoeken en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze omstandigheden, en in dit nieuwe besluit kenbaar te maken hoe deze omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 22/1298

en

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 3 september 2021 om huurtoeslag over 2020 afgewezen.

Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan. Verweerder is bij beslissing op bezwaar van 27 januari 2022 niet aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2023 te Haarlem. Eiseres is niet verschenen, zonder een bericht van verhindering te sturen. Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 november 2022 naar het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] , onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 18 november 2022 is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. De uitnodiging om op de zitting te verschijnen is dus correct gedaan. De zitting heeft derhalve doorgang kunnen vinden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] .

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres heeft op 3 september 2021 een aanvraag huurtoeslag ingediend voor het jaar 2020 met ingang van 1 maart 2020. Deze aanvraag is door verweerder afgewezen, omdat verweerder stelt dat eiseres de aanvraag te laat heeft ingediend.

2. Eiseres heeft, na uitgenodigd te zijn tot het doen van aangifte inkomstenbelasting, voor het jaar 2020, op 14 juni 2021 aangifte gedaan. Er is geen uitstel verleend aan eiseres of haar (toeslag)partner voor het indienen van aangifte inkomstenbelasting 2020.

3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing huurtoeslag 2020. Op 19 januari 2022 heeft een (telefonisch) hoorgesprek plaatsgevonden waarin eiseres haar bezwaar heeft toegelicht. In het verslag van het hoorgesprek staat het volgende:

“ (…)

Bezwaarde geeft aan dat in het bezwaarschrift al de nodige informatie is medegedeeld. Als aanvulling wil bezwaarde graag aangeven dat er in het persoonlijke leven van bezwaarde omstandigheden waren waardoor de aanvraag van de huurtoeslag uiteindelijk te laat is gebeurd. Zoals medegedeeld in het bezwaarschrift is de schoonmoeder van bezwaarde door een vreselijk ongeluk, begin juni, in Marokko overleden. De schoonmoeder was op slag dood. Door de perikelen rond corona waren er ook problemen om direct met het vliegtuig naar Marokko te gaan. Eind augustus waren zij terug. Daarnaast heeft bezwaarde ook nog een miskraam gehad wat de nodige impact heeft gehad op haarzelf en haar gezin. Bezwaarde geeft aan dat ze hoopt dat met deze persoonlijke omstandigheden rekening gehouden kan worden.

De voorzitter geeft aan dat de situatie, feiten en omstandigheden voor haar duidelijk zijn en dat het verslag van deze hoorzitting wordt gevoegd bij de beslissing op bezwaar.

De voorzitter sluit de zitting.”

4. Verweerder is in de beslissing op bezwaar niet aan het bezwaar van eiseres tegemoetgekomen. In de beslissing op bezwaar staat het volgende:

“ (…)

Toelichting op de beslissing

Op grond van artikel 15 lid 1 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen kan een aanvraag voor een toeslag met betrekking tot een berekeningsjaar tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien een toeslagbetrokkene uitstel heeft voor het doen van een aangifte inkomstenbelasting, wordt de aanvraagtermijn van 1 september verlengd tot de datum waarop de aangifte inkomstenbelasting ontvangen dient te zijn.

In uw specifieke situatie geldt dat u of uw toeslagpartner geen uitstel hebben gehad tot het doen van een aangifte inkomstenbelasting over 2020. U kon daarom tot 1 september 2021 huurtoeslag over 2020 aanvragen. Uw aanvraag hebben wij na 1 september 2021 ontvangen, te weten op 3 september 2021. Dat betekent dat uw aanvraag te laat is ingediend. Omdat toeslagen bedoeld zijn als tegemoetkoming in de actuele kosten, is de datum van 1 september 2021 een uiterste datum voor het aanvragen van huurtoeslag over 2020. Er zijn geen uitzonderingen gemaakt, ook geen persoonlijke omstandigheden, om aanvragen die te laat zijn ingediend alsnog in behandeling te nemen. Gelet op het voorafgaande is uw bezwaar ongegrond.”

Geschil 5. In geschil is of de aanvraag huurtoeslag 2020 (met ingang van 1 maart 2020) terecht is afgewezen.

6. Eiseres stelt dat, hoewel zij haar aanvraag huurtoeslag voor het jaar 2020 (twee dagen) te laat heeft ingediend, de aanvraag onterecht is afgewezen omdat rekening gehouden moet worden met haar persoonlijke omstandigheden. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep.

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag huurtoeslag 2020 terecht is afgewezen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

8. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

9. Het uitgangspunt is dat de huurtoeslag een inkomensafhankelijke regeling is die aanspraak geeft op een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten van een huurwoning.

10. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht) is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing op deze wet.

11. Dit betekent dat artikel 15, eerste lid, van de Awir geldt. In artikel 15, eerste lid, van de Awir (tekst 2020) staat het volgende:

“Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.”

12. In artikel 13b van de Awir staat het volgende:

“1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop rustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.”

13. Een aanvraag huurtoeslag 2020 moet dus zijn ingediend vóór 1 september 2021, tenzij de indiener of zijn / haar partner voor deze datum (dus vóór 1 september 2021) is uitgenodigd om over het berekeningsjaar (2020) aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum (1 september 2021) verloopt. Dan wordt de termijn voor het aanvragen van huurtoeslag verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur gestelde termijn. Aan eiseres is geen uitstel verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 2020, zodat haar aanvraag dus vóór 1 september 2021 moest zijn ingediend.

14. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de aanvraag huurtoeslag 2020 onterecht is afgewezen. Zij stelt dat zij twee dagen te laat was met de aanvraag omdat in die periode haar schoonmoeder in Marokko is overleden als gevolg van een tragisch ongeluk. Dit heeft op haar en haar gezin een grote impact gehad. Zij en haar gezin zijn na het ongeluk naar Marokko gegaan maar hebben de begrafenis door de COVID-19 maatregelen niet kunnen bijwonen. Ook hebben de COVID-19 maatregelen, waaronder het gesloten luchtruim in Marokko, haar erg bezig gehouden in die periode. Daarnaast heeft ze ook nog een miskraam gehad. Dit heeft ertoe geleid dat zij in die periode vooral bezig was met rouwen. Volgens eiseres dient de menselijke maat te worden gehanteerd.

15. Eiseres is niet ter zitting verschenen en heeft de omstandigheden dat haar schoonmoeder is overleden en zij een miskraam heeft gehad, en wat dit betekende voor de (on)mogelijkheid om huurtoeslag aan te vragen, daarom niet (verder) toegelicht.

16. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag huurtoeslag 2020 terecht is afgewezen. Ter onderbouwing van zijn standpunt wijst verweerder erop dat voor het indienen van een aanvraag een termijn is gesteld, eiseres de aanvraag buiten deze termijn heeft ingediend en daarom te laat haar aanvraag heeft gedaan. Hierbij verwijst verweerder naar artikel 15, eerste lid, van de Awir. Verweerder wijst er ook op dat de aanvraagtermijn van dwingendrechtelijke aard is, hetgeen is bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2040).

17. Niet in geschil is dat eiseres haar aanvraag heeft ingediend buiten de wettelijke termijn van artikel 15 van de Awir.

Evenredigheidsbeginsel / bijzondere omstandigheden

18. Het evenredigheidsbeginsel (zoals vastgelegd in artikel 13b, tweede lid, van de Awir) houdt in dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een belanghebbende niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank vat het verzoek van eiseres om rekening te houden met haar persoonlijke omstandigheden op als de stelling dat de te late indiening van de aanvraag huurtoeslag haar niet kan worden tegengeworpen en dat toepassing van artikel 15 van de Awir in haar geval onevenredig is.

19. Artikel 15 van de Awir dwingt verweerder om de aanvraag af te wijzen als de aanvraag buiten de termijn is ingediend. Omdat het artikel dwingend is geformuleerd, betekent dit dat het verweerder niet vrijstaat om bij de toepassing ervan een belangenafweging te maken. Artikel 13b van de Awir bepaalt namelijk dat een belangenafweging alleen moet (mag) worden gemaakt voor zover niet uit een wettelijk voorschrift een beperking voortvloeit. De dwingende termijn van artikel 15 van de Awir is zo’n beperking, waardoor er dus geen belangenafweging kan worden gemaakt. Verweerder kan dus alleen aanvragen voor een huurtoeslag inwilligen die op tijd zijn ingediend en heeft hierin geen keuze (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2040).

20. Het is verweerder of de rechtbank bovendien ook niet toegestaan om de wettelijke bepaling van artikel 15 van de Awir te toetsen aan de Grondwet en ook niet aan algemene rechtsbeginselen. Dit staat in artikel 120 van de Grondwet en is meerdere malen door de hoogste rechtscolleges in Nederland geoordeeld (onder meer door de Hoge Raad op 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD572 en op 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, en door de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2622).

21. Het is bij hoge uitzondering wél mogelijk om te toetsen aan rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel, als de wetgever bij het maken van de wettelijke bepaling bepaalde omstandigheden niet of niet goed onder ogen heeft gezien (dit heeft de Hoge Raad geoordeeld in onder meer de hiervoor genoemde arresten). Dit worden in die uitspraken ‘niet of niet ten volle verdisconteerde bijzondere omstandigheden’ genoemd. Als daarvan sprake is kan in dat geval de bestuursrechter de wet wél toetsen aan rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Dat kan ertoe leiden dat een wetsbepaling in een concreet geval buiten toepassing wordt gelaten en er tot een andere uitkomst wordt gekomen.

22. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of sprake is van ‘niet of niet ten volle verdisconteerde bijzondere omstandigheden’ en of, zo die er zijn, die ertoe zouden moeten leiden dat artikel 15 van de Awir in dit concrete geval buiten toepassing moet worden gelaten (vgl. de uitspraken van de Afdeling van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772 en ECLI:NL:RVS:2023:852). De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.

23. Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar) niet door de gegeven motivering van verweerder worden gedragen gelet op de aangevoerde (bijzondere) omstandigheden van eiseres (zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2428).

24. Eiseres heeft gesteld dat de omstandigheden dat haar schoonmoeder is overleden door een tragisch ongeluk, de gevolgen van de COVID-19 maatregelen en zij een miskraam heeft gehad, ertoe hebben geleid dat zij niet vóór 1 september 2021 de huurtoeslag 2020 aan heeft kunnen vragen. Hoewel eiseres ter zitting niet heeft toe kunnen lichten wat dit betekende voor de (on)mogelijkheid om huurtoeslag aan te vragen, heeft zij in haar bezwaarschrift, tijdens het hoorgesprek en ook in haar beroepschrift deze omstandigheden genoemd. Deze omstandigheden zijn ieder op zich en al helemaal tezamen, ingrijpende omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat andere zaken blijven liggen of naar de achtergrond verdwijnen. Verweerder heeft in het hoorgesprek (zie onder punt 3), de beslissing op bezwaar (zie onder punt 4) en overigens ook in het verweerschrift geen aandacht gegeven aan de vraag of deze omstandigheden ertoe hebben geleid dat het eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij de huurtoeslag niet voor 1 september 2021 heeft aangevraagd. Verweerder heeft evenmin aandacht besteed aan de omstandigheid dat eiseres (zeer) kort na 1 september 2021 de huurtoeslag heeft aangevraagd.

25. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheden van eiseres onvoldoende zijn meegewogen in verweerders besluitvorming nu verweerder slechts heeft geoordeeld dat eiseres de aanvraag buiten de termijn heeft ingediend zonder af te wegen of de door eiseres gestelde persoonlijke omstandigheden ertoe leiden dat de overschrijding haar niet kan worden tegengeworpen.

Conclusie

26. Het beroep is om daarom gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

27. Verweerder dient de door eiseres gestelde omstandigheden verder te onderzoeken en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze omstandigheden, en in dit nieuwe besluit kenbaar te maken hoe deze omstandigheden bij de beoordeling zijn betrokken. Indien verweerder tot de slotsom komt dat eiseres niet kan worden tegengeworpen dat zij de aanvraag huurtoeslag niet voor 1 september 2021 heeft ingediend, dient verweerder vervolgens nog te onderzoeken en overwegen of eiseres materieel in aanmerking komt voor huurtoeslag voor het jaar 2020.

Proceskosten

28. Nu het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Rechtsmiddel