Home

Rechtbank Noord-Holland, 12-07-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:8689, AWB - 21 _ 5864

Rechtbank Noord-Holland, 12-07-2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:8689, AWB - 21 _ 5864

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak
12 juli 2023
Datum publicatie
6 september 2023
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2023:8689
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5864
Relevante informatie
Art. 8 Wet OB 1968, Art. 7 Wet OB 1968

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Eiseres heeft een auto voor een ongebruikelijk lage prijs verkocht aan haar dga. De rechtbank oordeelt dat de verkapte dividenduitkering niet behoort tot de vergoeding voor de levering van de auto op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet OB 1968. Er is sprake van misbruik van recht. De verkapte dividenduitkering dient daarom mede als vergoeding voor de levering van de auto aan de dga te worden aangemerkt. Partijen zijn het erover eens dat sprake is van een pleitbaar standpunt. De rechtbank vernietigt daarom de aan eiseres opgelegde vergrijpboete.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummer: HAA 21/5864

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R.J.G.P. Severens),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres over het jaar 2015 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [#] ) omzetbelasting opgelegd van € 12.251 (de naheffingsaanslag) en bij beschikking een vergrijpboete van € 6.125 (de boetebeschikking). Ook is bij beschikking € 2.304 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag, boetebeschikking en beschikking belastingrente gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2023 te Haarlem. Namens eiseres is verschenen [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] , mr. drs. [naam 3] , [naam 4] , mr. dr. [naam 5] en [naam 6] . De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van eiseres met zaaknummer HAA 21/5867.

Overwegingen

Feiten

1. Eiseres is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit [eiseres] en [eiseres] . Eiseres verricht houdsteractiviteiten en management- en adviesdiensten voor onder andere [bedrijf 1] . Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB). [naam 1] houdt 100% van de aandelen in [eiseres] en is als directeur in dienst bij [eiseres] . [eiseres] houdt op haar beurt 100% van de aandelen in [eiseres] en is de enige bestuurder van [eiseres] .

2. [naam 1] is belastingadviseur, accountant (AA) en lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). [naam 1] stelt de aangiften omzetbelasting van eiseres op.

3. Eiseres heeft op 29 augustus 2014 een factuur ontvangen van [bedrijf 2] , gevestigd in Duitsland, voor de aankoop van een [auto] voor een bedrag van € 48.319. De auto is op 22 oktober 2014 op naam van eiseres gezet. Tot 18 november 2014 is niet met de auto gereden, omdat dit als gevolg van schade niet mogelijk was. De schade is door [bedrijf 3] hersteld. [bedrijf 3] heeft hiervoor op 18 november 2014 een factuur uitgereikt aan eiseres ten bedrage van € 22.903 (inclusief € 3.974 omzetbelasting).

4. Omdat voor de auto sprake is van een intracommunautaire verwerving heeft eiseres in haar aangifte omzetbelasting voor het derde kwartaal 2014 het voor die verwerving verschuldigde bedrag aan omzetbelasting van € 10.147 aangegeven en dit bedrag ook als voorbelasting in aftrek gebracht. Eiseres heeft de door [bedrijf 3] in rekening gebrachte omzetbelasting in haar aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal 2014 als voorbelasting in aftrek gebracht.

5. Eiseres heeft op 6 januari 2015 de auto verkocht aan [naam 1] . Eiseres heeft hiervoor een factuur uitgereikt voor een te betalen bedrag van in totaal € 15.000 bestaande uit een bedrag aan rest-bpm van € 14.053, een netto bedrag belast met btw van € 783 en een bedrag van € 164 aan btw. Ter zake van deze verkoop is een verkapte dividenduitkering in aanmerking genomen van netto € 60.000, omdat [naam 1] hiermee door eiseres is bevoordeeld. [eiseres] heeft hiervoor op 21 januari 2015 een aangifte dividendbelasting ingediend voor een te betalen bedrag van € 10.588. Uit de aangifte volgt dat [eiseres] deze belasting niet voor haar rekening neemt.

6. Bij brieven van 23 november 2017, 26 april 2018 en 3 oktober 2019 heeft verweerder, onder andere, verzocht om aanvullende informatie over de aanschaf van de auto. Eiseres heeft deze vragen op 12 januari 2018, 5 juli 2018 respectievelijk 14 november 2019 per e-mail beantwoord.

7. Op 22 oktober 2020 heeft verweerder meegedeeld voornemens te zijn om een naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2015 en een vergrijpboete aan eiseres op te leggen. Eiseres heeft op 10 november 2020 hierop gereageerd. Bij brief van 30 november 2020 heeft verweerder meegedeeld dat die reactie geen wijzigingen heeft gebracht in zijn voornemen en aangekondigd dat de naheffingsaanslag en de vergrijpboete zullen worden opgelegd.

8. Met dagtekening 30 december 2020 heeft verweerder de naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking en de beschikking belastingrente afgegeven.

Geschil 9. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de beantwoording van de volgende vragen:

  1. Behoort de verkapte dividenduitkering van netto € 60.000 op grond van artikel 8, tweede lid, van de Wet OB tot de vergoeding voor de levering van de auto?

  2. Is de vergoeding voor de levering van de auto kunstmatig laag vastgesteld en is aldus sprake van misbruik van recht?

Daarnaast is ook in geschil of de vergrijpboete terecht aan eiseres is opgelegd.

Beoordeling van het geschil

10. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de verkapte dividenduitkering van netto € 60.000 deel uitmaakt van de vergoeding voor de levering van de auto.

De vergoeding is in de omzetbelasting een subjectief begrip. Dat de prijs die op de factuur in rekening is gebracht gezien de waarde van de auto ongebruikelijk laag is, maakt dan ook niet dat daar niet van moet worden uitgegaan. Gezien de verkapte dividenduitkering beogen partijen kennelijk juist een lagere prijs vast te stellen voor de auto. Dat materieel sprake is van een formeel dividend dat niet is uitgekeerd in verband met de levering van de auto en dat dividend aldus geacht moet worden deel uit te maken van de vergoeding voor die levering, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn primaire standpunt.

11. Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat sprake is van misbruik van recht. Het samenstel van rechtshandelingen bewerkstelligt dat eiseres de maatstaf van heffing voor de levering van de auto zodanig heeft verlaagd, dat er uiteindelijk nog slechts een fractie van de omzetbelasting op de auto drukt en het particuliere eindverbruik dus nauwelijks wordt belast. Dit resultaat is volgens verweerder in strijd met doel en strekking van de Richtlijn 2006/112/EG (Btw-richtlijn) en de Wet OB. De te lage prijs veroorzaakt het misbruik (Vgl. HvJ EU 22 december 2010, Weald Leasing Ltd. C-103/09, ECLI:EU:C:2010:804, punt 39). Eiseres stelt dat van misbruik van recht geen sprake is, omdat er zakelijke argumenten ten grondslag lagen aan haar beslissing om de auto aan te schaffen. Dat een heroverweging heeft plaatsgevonden en besloten is de auto te verkopen aan [naam 1] , betekent niet dat de zakelijke argumenten niet reëel waren ten tijde van de aankoop van de auto door eiseres.

12. Een belastingplichtige heeft het recht om zijn activiteiten zodanig te structureren dat de omvang van zijn belastingschuld wordt beperkt (Vgl. HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 73). Deze bevoegdheid is evenwel niet onbegrensd. Bij het kiezen van de voordeligste structuur mogen de grenzen die worden getrokken door het verbod van misbruik niet worden overschreden. Of sprake is van misbruik van recht, wordt getoetst aan de hand van twee cumulatieve voorwaarden (vgl. HvJ EU 21 februari 2006, Halifax plc, e.a., C-255/02, ECLI:EU:C:2006:121, punt 74 en 75). In de eerste plaats moeten de betrokken transacties ertoe leiden dat, in weerwil van de formele toepassing van de voorwaarden die worden opgelegd door de desbetreffende bepalingen van de Btw-richtlijn en de nationale wettelijke regeling tot omzetting van deze richtlijn, in strijd met het door deze bepalingen beoogde doel een belastingvoordeel wordt toegekend. Daarnaast moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat een belastingvoordeel te verkrijgen.

13. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van misbruik van recht. Eiseres heeft de auto eind augustus 2014 gekocht. Pas half november 2014, na reparatie van de auto, is met de auto gereden, waarna eiseres de auto reeds begin januari 2015 heeft verkocht aan [naam 1] voor een zeer lage prijs, waarover slechts € 164 aan omzetbelasting verschuldigd is. Gelet op dit feitencomplex acht de rechtbank aannemelijk dat het samenstel aan (rechts)handelingen bestaande uit de aanschaf van de auto door eiseres voor een bedrag van € 48.319, de daaropvolgende reparatie ten bedrage van € 18.929, de voor de registratie in Nederland verschuldigde bpm van € 14.640 wat resulteert in een totaalbedrag van € 82.888 (exl. omzetbelasting), het voor slechts een korte tijd zakelijke gebruik van de auto alvorens deze te verkopen aan [naam 1] voor slechts € 15.000 (incl. omzetbelasting), gecombineerd met een materiële bevoordeling (de verkapte dividenduitkering) enkel zijn ingegeven door de gedachte om de auto voor een kunstmatig lage prijs aan [naam 1] over te dragen en op die manier een belastingvoordeel te verkrijgen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat eiseres ook in 2017 en 2018/2019 kostbare auto’s heeft gekocht en binnen afzienbare tijd heeft verkocht aan [naam 1] , telkens voor een bedrag van slechts € 15.000. Door op deze wijze te handelen, wordt het particuliere eindverbruik nauwelijks belast, hetgeen in strijd is met het beoogde doel en strekking van de Btw-richtlijn en de Wet OB.

14. In geval van misbruik van recht moeten de in het kader daarvan verrichte transacties zo worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals die zou zijn geweest zonder de transacties die dit misbruik vormen. Het voordeel dat door misbruik wordt verkregen, dient te worden weggenomen/hersteld. Hierbij is het uitgangspunt dat de herdefiniëring niet verder mag gaan dan nodig is voor de juiste heffing van omzetbelasting. Uit het arrest van het HvJ EU van 22 december 2010, Weald Leasing Ltd, C-103/09, ECLI:EU:C:2010:804 volgt dat indien de contractvoorwaarden het misbruik opleveren, die voorwaarden moeten worden gewijzigd dan wel buiten toepassing moeten worden gelaten.

15. De contractvoorwaarden die in dit geval het belastingvoordeel teweeg brengen zijn de overdracht van de auto aan [naam 1] tegen een kunstmatig lage vergoeding, gecombineerd met de materiële bevoordeling (de verkapte dividenduitkering) door [eiseres] van [naam 1] . Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [naam 1] zijn aanspraak op de verkapte dividenduitkering heeft prijsgegeven in verband met het verkrijgen van de auto. Zoals volgt uit wat hiervoor bij 14 is overwogen, dienen deze contractvoorwaarden zodanig te worden geherdefinieerd dat het misbruik wordt weggenomen en op [naam 1] als eindgebruiker de beoogde btw-heffing drukt. Daartoe dient de vergoeding te worden gewijzigd naar een waarbij rekening wordt gehouden met wat [naam 1] daadwerkelijk heeft opgeofferd voor de verkrijging van de auto. Daartoe dient de verkapte dividenduitkering mede als vergoeding voor de levering van de auto aan [naam 1] te worden aangemerkt. Dat Nederland artikel 80 van de Btw-richtlijn niet heeft geïmplementeerd, staat naar het oordeel van de rechtbank niet eraan in de weg dat in het kader van misbruik van recht herdefiniëring leidt tot een correctie van de vergoeding.

16. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk is aan verweerder. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat nageheven had kunnen worden tot een bedrag van € 10.413 en dat de naheffingsaanslag daarom verminderd dient te worden met € 1.838. De rechtbank ziet geen aanleiding om anders te oordelen en zal de naheffingsaanslag van € 12.251 dan ook verminderen tot € 10.413. De rechtbank ziet geen aanleiding hierop de ter zake van de verkapte dividenduitkering betaalde dividendbelasting in mindering te brengen nu de herdefiniëring niet tot gevolg heeft dat geen sprake meer is van bevoordeling van [naam 1] . [naam 1] heeft het verkapte dividend immers feitelijk aangewend om de koopprijs voor de auto te voldoen.

17. Met betrekking tot de vergrijpboete heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een pleitbaar standpunt indien sprake is van misbruik van recht. Gelet hierop zal de rechtbank de vergrijpboete vernietigen.

Belastingrente

18. Eiseres heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de rentebeschikking en ook overigens is niet gebleken dat de rente ten onrechte of in strijd met het bepaalde in hoofdstuk V van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is berekend. Wel dient de belastingrente overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag te worden verminderd.

Conclusie

19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Proceskosten en griffierecht

20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Zoals ook door eiseres ter zitting desgevraagd is beaamd, zijn de onderhavige zaak en de zaak van eiseres met zaaknummer HAA 21/5867 aan te merken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

21. De rechtbank stelt de kosten voor de beroepsfase op grond van Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Nu in de bezwaarfase niet is verzocht om een kostenvergoeding, zal voor die fase van de procedure geen kostenvergoeding voor rechtsbijstand worden toegekend.

22. Daarnaast heeft eiseres verzocht om vergoeding van een bedrag aan verletkosten van € 530 voor twee uur in verband met het bijwonen van de zitting door [naam 1] . Eiseres heeft de verletkosten, meer specifiek het uurtarief, niet gespecificeerd. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard in te stemmen met een verletkostenvergoeding van twee uur maal € 98, zijnde het maximumtarief van het Bpb. De rechtbank stelt de verletkosten dienovereenkomstig vast op een bedrag van in totaal € 196.

23. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van het Bpb tot vergoeding van een bedrag van in totaal € 1.870 aan proceskosten. Dit bedrag dient te worden gedeeld door twee nu sprake is van twee samenhangende zaken, zodat de proceskostenvergoeding voor iedere zaak € 935 bedraagt.

24. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de beroepen met de nummers HAA 21/5864 en HAA 21/5867 gericht zijn tegen samenhangende besluiten en dat voor deze beide zaken slechts eenmaal griffierecht verschuldigd is. Er is daarom alleen voor de onderhavige zaak met zaaknummer HAA 21/5864 griffierecht geheven. Verweerder dient het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot € 10.413;

- vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;

- vernietigt de boetebeschikking;

- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaatst treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 935;

- draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 aan haar te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Walderveen, voorzitter, en mr. G.J. Ebbeling en mr. J. Zutt, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum digitaal hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer) via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook per brief gericht aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).