Rechtbank Noord-Nederland, 15-01-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:102, AWB - 17 _ 4046
Rechtbank Noord-Nederland, 15-01-2019, ECLI:NL:RBNNE:2019:102, AWB - 17 _ 4046
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Noord-Nederland
- Datum uitspraak
- 15 januari 2019
- Datum publicatie
- 4 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RBNNE:2019:102
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:7342, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2021:1221, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB - 17 _ 4046
Inhoudsindicatie
Forensenbelasting. De rechtbank is van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vakantiewoning in 2017 voor minder dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar is gehouden.
Uitspraak
Zittingsplaats Leeuwarden
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 17/4046
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 15 januari 2019 in de zaak tussen
en
in de persoon van [naam heffingsambtenaar] .
Procesverloop
Verweerder heeft voor het jaar 2017 met dagtekening 15 september 2017 aan eiser een aanslag forensenbelasting opgelegd ten bedrage van € 1.185,50.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 16 september 2017 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 14 november 2017 heeft verweerder eiser gevraagd nadere informatie te overleggen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2018. Namens eiser is verschenen zijn vader [naam vader] . Verweerder is verschenen.
Overwegingen
Geschil en beoordeling (rechtstreeks beroep)
1. Zoals ter zitting met partijen is besproken, zal de rechtbank eisers bezwaarschrift, met overeenkomstige toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht en met instemming van partijen, aanmerken als rechtstreeks beroep tegen de aanslag forensenbelasting.
Feiten
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser is eigenaar van de recreatiewoning aan de [adres] , Ameland. Eiser heeft zijn hoofdverblijf in [adres 2] .
Geschil en beoordeling
Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan – kort gezegd – een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar meer dan negentig malen nachtverblijf houden, of er op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden.
In de Verordening op de heffing en invordering van forensenbelasting in de gemeente Ameland 2017 (hierna: de Verordening) is gebruik gemaakt van de in artikel 223 Gemeentewet opgenomen mogelijkheid forensenbelasting te heffen. Volgens artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam “forensenbelasting” een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. De forensenbelasting wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van de woning. Bij een waarde van € 200.000 tot € 250.000 bedraagt de belasting € 1.185,50 (artikel 5 van de Verordening). Niet in geschil is dat het voorgaande op eisers woning van toepassing is.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser de recreatiewoning meer dan 90 dagen van het belastingjaar 2017 voor zichzelf of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Verordening.
Eiser voert - samengevat - aan dat hij de recreatiewoning 45 weken per jaar via
VVV Ameland verhuurt, en dat de woning hem maar 7 weken per jaar ter beschikking staat.
Verweerder stelt dat de aanslag forensenbelasting terecht is opgelegd omdat de verhuur via VVV Ameland geen exclusief recht betreft, waardoor eiser gebruik kan maken van de recreatiewoning indien deze niet verhuurd is.
De rechtbank
Volgens vaste rechtspraak (Hoge Raad 24 juli 1995, nr. 30470, ECLI:NL:HR:1995:AA1657) moet worden aangenomen dat, indien een gemeubileerde woning weliswaar is bestemd voor verhuur maar ook in enige mate door de eigenaar zelf wordt gebruikt, anders dan nodig is om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, die woning door de eigenaar voor zich of zijn gezin beschikbaar wordt gehouden voor het gedeelte van het jaar dat het eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2006 (nr. 40.609 ECLI:NL:HR:2006:AZ4972) overwogen dat slechts dan geen aanslag in de forensenbelasting mag worden opgelegd aan een eigenaar die zijn woning (vrijwel) het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur (a) indien die eigenaar in het geheel geen gebruik maakte van zijn woning, althans geen ander gebruik dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, of (b) ingeval de woning ook in enige mate door die eigenaar zelf werd gebruikt, anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden, indien de som van het aantal dagen van eigen gebruik en van het aantal dagen waarop de woning niet werd gebruikt, maar waarop deze moet worden geacht door die eigenaar beschikbaar te zijn gehouden voor zich of zijn gezin, niet meer dan negentig is.
Vast staat dat eiser de recreatiewoning in het jaar 2017 zelf heeft gebruikt (zie hiervoor onder 2.4) anders dan nodig was om deze voor verhuur gereed te maken en te houden. De vraag die dan beantwoord moet worden, is of eiser de recreatiewoning in dat jaar voor minder dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar heeft gehouden. De bewijslast op dit punt rust op eiser. De rechtbank is van oordeel dat eiser tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vakantiewoning in 2017 voor minder dan 90 dagen voor hem of zijn gezin beschikbaar is gehouden. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de volgende omstandigheden betrokken.
Ten eerste is, anders dan het geval was in het arrest van de Hoge Raad van
6 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:222), niet gebleken dat in het geval van eiser sprake is van een aan de verhuurbemiddelaar verleend exclusief recht tot verhuur aan derden met expliciete maximering van eisers eigen gebruik tot negentig dagen per kalenderjaar. Ten tweede is niet gebleken dat, nu een dergelijke maximering ontbrak, de verhuur in 2017 aan derden zodanig was dat de recreatiewoning voor eiser en zijn gezin minder dan 90 dagen beschikbaar was. De enkele stelling van eiser dat hij minder dan 90 vakantiedagen per jaar heeft, is in elk geval onvoldoende, omdat het 'beschikbaar houden' meer omvat dan het daadwerkelijk ter plaatse vertoeven. Dat eiser om hem moverende redenen de gegevens over de werkelijke verhuur in 2017 (nadat verweerder eiser hiernaar had gevraagd) niet heeft overgelegd dient voor eisers rekening en risico te komen.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep gericht tegen de aanslag forensenbelasting ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.D. Mathey-Bal, rechter, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2019.
w.g. griffier
w.g. rechter