Home

Rechtbank Noord-Nederland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2259, AWB - 20 _ 1232

Rechtbank Noord-Nederland, 08-06-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:2259, AWB - 20 _ 1232

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
8 juni 2021
Datum publicatie
8 juli 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:2259
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1232

Inhoudsindicatie

WOZ. Eigen aankoop, waarde is niet te hoog vastgesteld. Rioolheffing. Opbrengstlimiet. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met de door hem overgelegde stukken voldoende inzicht verschaft in de ramingen van baten en lasten van de rioolheffing. Beroepen ongegrond. Afwijzing ISV- verzoek.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 20/1232 en 20/2686

(gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ),

en

in de persoon van [naam gemachtigde verweerder] .

Procesverloop

Bij beschikking van 30 april 2019 heeft verweerder op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres woz object] te [plaats woz object] (de onroerende zaak), per waardepeildatum

1 januari 2018, vastgesteld voor het kalenderjaar 2019 op € 58.000. Tegelijk met deze beschikking is, in één geschrift vervat, de aanslag rioolheffing 2019 ten bedrage van € 190 opgelegd.

Bij uitspraken op bezwaar van 3 maart 2020, in één geschrift vervat, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2021 door middel van een telefonische beeldverbinding (telehoren). Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen, bijgestaan door [naam adviseur verweerder] (adviseur) en

[naam taxateur verweerder] (taxateur).

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

WOZ

1.1.

Eiseres is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak, een opslag/distributieruimte, gebouwd in 2010, met een oppervlakte van 68 m². De perceeloppervlakte bedraagt 72 m².

1.2

Eiseres heeft de onroerende zaak op 21 februari 2017 gekocht voor € 57.500.

Aanslag rioolheffing

2.1.

Verweerder heeft aan eiseres als eigenaar van het object een aanslag in de rioolheffing opgelegd ten bedrage van € 190. De aanslag rioolheffing is opgelegd op grond van de “Verordening rioolheffing 2019” zoals op basis van artikel 28 Wet algemene regels herindeling vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Slochteren en gepubliceerd op 27 december 2018 (hierna: de Verordening rioolheffing).

2.2.

De door de gemeente Midden-Groningen vastgestelde programmabegroting voor het jaar 2019, genaamd Taakveld 7.2, houdt in:

Begroot 2019 Midden-Groningen

Primaire

Begroting 2019

Taakveld

Grootboek_Omschrijving

7.2 Riolering lasten

Overige goederen en diensten*

1.514.026

Verzekeringen

1.647

Contributies, donaties, bijdragen

15.900

Waterschapslasten

850

Waterverbruik

1.000

Energieverbruik

149.600

Telefoon- en datacomm. Kosten

28.200

Loonkosten

739.960

Aandeel Tractie/ Huisvestingskosten

119.385

Portokosten

5.500

Diensten instellingen vrije beroepen

5.500

Dotatie voorziening dub deb

81.618

Kapitaallasten (rente)

394.975

Kapitaallasten (afschrijving)

656.232

Kapitaallasten Tractie (rente)

2.938

Kapitaallasten Tractie (afschrijving)

56.108

Dotatie voorziening riolering

564.791

Totaal 7.2 Riolering lasten

4.338.230

7.2 Riolering baten

Overige goederen en diensten_baten gemeentelijke leges

vergoeding voor verrichte diensten

rioolheffing

-1.000

-500

-42.224

-5.441.190

Totaal 7.2 Riolering baten

- 5.484.914

Totaal saldo taakveld 7.2 Riolering

-1.146.684

*) Het budget overige goederen en diensten is voor uitbestede werkzaamheden zoals het onderhoudscontract voor kolken zuigen en vegen (voor 50% toegerekend aan riool),

storingscontracten, onderhoudscontracten en reparaties. .

Kostendekkendheid rioolheffing

2019

7.2 Riolering

Totaal 7.2 Riolering lasten*

Totaal 7.2 Riolering baten excl. rioolheffing

4.338.230

-43.724

Saldo lasten-baten taakveld 7.2 Riolering excl. rioolheffing

4.294.506

Toe te rekenen lasten

Kwijtschelding

161.840

Perceptiekosten

45.856

oninbaar

52.159

Overhead 3% van taakveld 0.4 Overhead met maximum van € 350.000

350.000

BTW (exploitatie)

351.090

BTW op nieuwe investering per jaar € 855.756

179.709

Totaal toe te rekenen lasten -

1.140.654

Totaal lasten tbv kostendekkenheld rioolheffing

5.435.160

Opbrengst rioolheffingen

-5.441.190

Dekkingspercentage rioolheffingen

100%

* incl. storting in de egalisatievoorziening Rioolheffing

564.791

Geschil en beoordeling

WOZ (zaaknummer 20/2686)

3.1.

Partijen verschillen van mening over de waarde van de onroerende zaak per

1 januari 2018. Eiseres bepleit een waarde van € 40.000 en verweerder staat een waarde voor van € 58.000.

3.2.

Eiseres voert aan dat verweerder de kapitalisatiefactor en de huurwaarde onvoldoende heeft onderbouwd. Verweerder heeft volgens eiseres niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze de gehanteerde kapitalisatiefactor en huurwaarde tot stand zijn gekomen, nu het taxatieverslag slechts verkoopprijzen vermeldt. De enkele verwijzing naar hetgeen gebruikelijk zou zijn voor deze opslagruimte volstaat evenmin, aldus eiseres. Ook is volgens eiseres de stijging van het aankoopcijfer naar de vastgestelde WOZ-waarde niet onderbouwd.

3.3.

Verweerder wijst erop dat eiseres de opslagruimte op 21 februari 2017 heeft aangekocht voor € 57.500. Deze koopsom is volgens verweerder leidend bij de waardebepaling, waardoor de kapitalisatiefactor en huurwaarde minder relevant zijn. Volgens verweerder heeft hij bij de vaststelling van de waarde per waardepeildatum terecht rekening gehouden met een waardestijging van € 500 vanwege indexatie. Het betreft een marginale correctie, die gelet op de stijgende markt en de weinige leegstand in 2017 voldoende aannemelijk is.

3.4.

Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de door hem voorgestane waarde per 1 januari 2018 niet hoger is dan de waarde in het economische verkeer op die datum. Als verweerder niet aan deze bewijslast voldoet, komt de vraag aan de orde of eiseres de door haar bepleite waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, zal de rechter als regel de waarde zelf vaststellen.1

3.5.

Het staat verweerder vrij om, afhankelijk van de beschikbare marktgegevens, een methodiek te kiezen op basis waarvan hij de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak bepaald. In het belastingrecht is sprake van een vrije bewijsleer. Verweerder is zodoende niet gehouden om in dit geval de huurwaardekapitalisatiemethode te hanteren. In dit geval staat verweerder die methode ook niet voor, maar beroept hij zich op het eigen aankoopcijfer van de onroerende zaak. Met betrekking tot dit eigen aankoopcijfer overweegt de rechtbank dat indien een belanghebbende een onroerende zaak heeft gekocht, er in de regel vanuit moet worden gegaan dat de waarde – dat is immers, kort samengevat, de prijs welke de meestbiedende gegadigde voor de onroerende zaak zou willen betalen – ten tijde van de aankoop overeenkomt met de door de belanghebbende betaalde prijs, tenzij de partij die zich daarop beroept feiten of omstandigheden stelt en aannemelijk maakt waaruit volgt dat de koopsom niet die waarde weergeeft.2

3.6.

Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de aankooprijs tussen onafhankelijke derden en onder normale marktcondities tot stand is gekomen. Omdat de aankoop nog geen jaar voor de waardepeildatum heeft plaatsgevonden, kan naar het oordeel van de rechtbank aansluiting worden gezocht bij dit eigen aankoopcijfer van de onroerende zaak. Ter zitting heeft de taxateur van verweerder verder onweersproken gesteld dat in 2017 sprake was van een stijgende markt voor met de onroerende zaak vergelijkbare objecten en dat er in 2017 weinig leegstand was. Gelet op deze toelichting van verweerder en de beperkte stijging van de waarde van de onroerende zaak vanaf datum aankoop tot aan waardepeildatum (€ 500) waarmee verweerde rekening heeft gehouden bij zijn waardering, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De stellingen van eiseres ten aanzien van de kapitalisatiefactor en de huurwaarde behoeft gelet op het voorgaande verder geen behandeling.

3.7.

Het beroep gericht tegen de WOZ-beschikking is ongegrond.

Aanslag rioolheffing (zaaknummer 20/1232)

4.1.

Eiseres voert aan dat uit de overgelegde begroting (zie 2.2.) blijkt dat de opbrengstlimiet van de rioolheffing wordt overschreden en dat de aanslag om die reden moeten worden vernietigd. Verder voert eiseres aan dat ten aanzien van drie posten zonder nadere specificatie niet vaststaat dat sprake is van een last ter zake van riolering:

-

Loonkosten € 739.960

-

Kapitaallasten (afschrijving) € 656.232

-

Overhead € 350.000

Verder stelt eiseres dat ten aanzien van de post dotatie voorziening riolering niet aanstonds duidelijk of tegenover deze dotatie ook (voorgenomen) investeringsuitgaven en/of onderhoudsuitgaven staan dan wel deze post slechts als sluitpost fungeert.

4.3.

Verweerder stelt dat de opbrengstlimiet niet noemenswaardig is overschreden. Zoals uit de begroting blijkt, overstijgen de baten de lasten met € 6.030. Dat is een verwaarloosbare 0,11%. De Verordening rioolheffing is daarom niet onverbindend. Verder stelt verweerder dat verdergaande specificering dan de overgelegde begroting niet nodig is, nu eiseres niet heeft gemotiveerd waarom er ten aanzien van de door haar genoemde ‘relatief grote posten’ redelijke twijfel bestaat of er sprake is van een ‘last ter zake’. In het verweerschrift heeft verweerder ook een inhoudelijke toelichting gegeven op de door eiseres genoemde posten.

4.4.

Tussen partijen is terecht niet in geschil dat bij de rioolheffing sprake is van een opbrengstlimiet en dat deze niet mag worden overschreden.

4.5.

De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of de opbrengstlimiet is overschreden, de bewijsregels van belang zijn zoals deze door de Hoge Raad in een aantal arresten zijn vastgelegd.3 Die regels kunnen als volgt worden samengevat. Uitgangspunt is dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op eiseres rust. Indien eiseres overschrijding van de opbrengstlimiet aan de orde stelt, ligt het op de weg van verweerder om inzicht te verschaffen in de raming van baten en lasten die in de begroting zijn opgenomen. Hierbij behoeft niet ten aanzien van alle in de begroting opgenomen posten zekerheid of een volledig inzicht te bestaan. Van verweerder mag niet worden verlangd dat hij van alle in de verordening en de bijbehorende tarieventabel genoemde diensten afzonderlijk en op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten ter zake daarvan zijn geraamd. Omdat de bewijslast van de feiten die overschrijding van de opbrengstlimiet onderbouwen op eiseres rust, dient zij, nadat verweerder inzicht heeft verschaft, voldoende gemotiveerd te stellen waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Vervolgens dient verweerder voor die posten nadere inlichtingen te verschaffen. Aan die inlichtingen mag geen zwaardere eis worden gesteld dan dat verweerder naar vermogen – dat wil zeggen in de mate waarin hij daartoe in de gegeven omstandigheden in redelijkheid in staat is – duidelijk maakt op grond waarvan hij de stellingen van eiseres betwist, en waarom dus naar zijn oordeel de door eiseres opgeworpen twijfel ongegrond is. Indien eiseres vervolgens stelt dat de in deze inlichtingen begrepen feitelijke gegevens onjuist zijn, komt bewijslevering aan de orde en draagt eiseres de bewijslast. Na bewijslevering dient de rechter, uitgaande van de feiten die hij bewezen acht, de rechtsvraag te beantwoorden welke posten kunnen worden beschouwd als een 'last ter zake' en in het licht daarvan te beoordelen of de opbrengstlimiet is overschreden.

4.6.

De rechtbank overweegt dat verweerder met de door hem overgelegde stukken, zoals de begroting 2019 en de daarop gegeven toelichting het hiervoor bedoelde inzicht heeft verschaft in de ramingen van baten en lasten van de rioolheffing. Vervolgens dient beoordeeld te worden of eiseres voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar haar oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’. Eiseres heeft niet aan deze bewijslast voldaan. Zij heeft volstaan met de enkele betwisting dat niet vaststaat dat ten aanzien van drie posten sprake is van een last ter zake. Dit is onvoldoende.

4.7.

Wat betreft de post “dotaties voorzieningen riolering” geldt het volgende. In reactie op de stelling van eiseres dat ten aanzien van deze post niet duidelijk is of tegenover deze dotatie ook (voorgenomen) investeringsuitgaven en/of onderhoudsuitgaven staan dan wel deze post slechts als sluitpost fungeert, heeft verweerder een investeringsoverzicht overgelegd voor de periode 2018-2037. Verweerder heeft daarbij toegelicht dat de dotatie aan de egalisatievoorziening noodzakelijk is met het oog op toekomstige grote investeringen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze toelichting voldoende inzicht heeft verschaft in de (aard van) voornoemde post. Eiseres heeft verder niet gesteld, laat staan voldoende gemotiveerd, dat deze post geen ‘last ter zake’ zou zijn.

4.7.

Wat betreft de lastenoverschrijding overweegt de rechtbank dat verweerder heeft erkend dat dat de totale baten de totale lasten met € 6.030 overschrijden. Dit leidt ertoe dat de opbrengstlimiet met 0,11% (€ 6.030 / € 5.435.160 * 100%) is overschreden. Deze overschrijding is dermate marginaal dat de rechtbank daaraan geen gevolgen zal verbinden, noch ten aanzien van de rechtsgeldigheid van de Verordening rioolheffing 2019, noch ten aanzien van de hoogte van de aanslag.4

4.8.

Uit het voorgaande volgt dat het beroep gericht tegen de aanslag rioolheffing ongegrond is.

5. Eiseres heeft ter zitting een verzoek gedaan tot vergoeding van immateriële schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg. Volgens vaste jurisprudentie geldt voor een uitspraak in eerste aanleg dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In deze termijn is de duur van de bezwaarfase begrepen. De termijn vangt aan op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder en eindigt op de dag van de uitspraak in het beroep. In dit geval heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 10 juni 2019. Dit betekent dat op de dag van deze uitspraak de redelijke termijn van twee jaar nog niet is overschreden. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres tot vergoeding van immateriële schade daarom af.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen ongegrond;

- wijst het verzoek tot vergoeding van immateriële schade af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Kattenberg, voorzitter, en mr. R.R. van der Heide en mr. M. Pelinck, leden, in aanwezigheid van R.H. Wolfslag, griffier, op 8 juni 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel