Home

Rechtbank Noord-Nederland, 17-03-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:986, AWB - 20 _ 612

Rechtbank Noord-Nederland, 17-03-2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:986, AWB - 20 _ 612

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
17 maart 2021
Datum publicatie
31 maart 2021
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2021:986
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 20 _ 612

Inhoudsindicatie

staking onderneming - vermogensetikettering - foutenleer

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 20/612

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

(gemachtigde: [gemachtigde eiser] ),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2015 met dagtekening 18 oktober 2019 aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 298.474.

Tegelijk met dit besluit heeft verweerder bij beschikking een bedrag van € 6.958 aan belastingrente in rekening gebracht.

Bij uitspraak op bezwaar van 15 januari 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2021. Op deze zitting is het beroep van de echtgenote van eiser met zaaknummer [nummer] gezamenlijk met eisers beroep behandeld.

Eiser heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [bijstand] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiser is geboren op [datum] 1963 en gehuwd met [echtgenote] .

1.2.

Eiser en zijn echtgenote dreven in de vorm van een stille maatschap een onderneming op het gebied van het houden van vleeskuikens en het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten.

1.3.

In 2011 is de cultuurgrond (14.90.99 hectare) die voorheen werd gebruikt voor het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten verpacht aan derden door middel van kortlopende pachtovereenkomsten.

1.4.

In 2015 is eiser gestopt met het houden van vleeskuikens.

1.5.

Eiser heeft de onder 1.3. vermelde cultuurgrond na 2011 tot zijn ondernemingsvermogen gerekend en verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2015 ter zake van de cultuurgrond een boekwinst van € 193.839 tot de stakingswinst gerekend.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV 2015 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de boekwinst op de onder 1.3. vermelde cultuurgrond in 2015 tot de stakingswinst moet worden gerekend.

2.1.

Eiser is van mening dat hij de cultuurgrond vanaf 2011 ten onrechte tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend. Het gedeelte van de onderneming dat ziet op het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten is in 2011 gestaakt en dientengevolge had de cultuurgrond destijds verplicht tot het privé-vermogen gerekend moeten worden. Met een beroep op de foutenleer meent eiser dat de cultuurgrond sinds 2011 ten onrechte op de ondernemingsbalans staat en dat deze fout in het laatst openstaande jaar (2015) moet worden hersteld.

2.2.

Verweerder is van mening dat het eiser ten gevolge van de staking van een gedeelte van de onderneming in 2011 vrijstond om de cultuurgrond in 2011 of tot zijn resterende ondernemingsvermogen te blijven rekenen of over te brengen naar zijn privé-vermogen. Eiser heeft er blijkbaar bewust voor gekozen om de cultuurgrond tot het ondernemingsvermogen te blijven rekenen. Daarmee heeft eiser de grenzen der redelijkheid niet overschreden. Het gevolg van deze keuze is volgens verweerder dat pas bij staking van de gehele onderneming in 2015 de belaste meerwaarde van de cultuurgrond tot eisers stakingswinst moet worden gerekend.

2.3.

Partijen hebben ter zitting verklaard geen geschil te hebben over de cijfermatige uitkomst van hun standpunten. Als eiser gelijk mocht krijgen moet de aanslag IB/PVV 2015 worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.897 en als verweerder gelijk mocht krijgen blijft de aanslag IB/PVV 2015 in stand.

3. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is – hetgeen zij ter zitting desgevraagd hebben bevestigd – dat eiser één onderneming dreef, waarbinnen in 2011 het gedeelte van de onderneming dat ziet op het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten is gestaakt. In 2015 is het resterende deel van eisers onderneming (het houden van vleeskuikens) gestaakt.

4. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest van 14 maart 20031 heeft bepaald dat in het algemeen bij staking van een onderneming een tot het ondernemingsvermogen behorend activum naar het privé-vermogen moet worden overgebracht. Deze regel lijdt uitzondering indien sprake is van uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van dat activum. De rechtbank stelt vast dat de situatie van eiser verschilt ten opzichte van de situatie zoals die in dit arrest aan de orde was. In het arrest was namelijk sprake van een staking van een gehele onderneming, terwijl bij eiser in 2011 sprake was van de staking van een (zelfstandig) gedeelte van zijn onderneming. De rechtbank leest in de door de Hoge Raad gebruikte overwegingen echter niet dat de rechtsregel uit dit arrest enkel van toepassing zou zijn bij gehele staking en niet bij gedeeltelijke staking van een onderneming. De rechtbank kan daarnaast geen goede redenen bedenken, en deze zijn ook door verweerder niet aangevoerd, waarom deze rechtsregel niet ook bij gedeeltelijke staking van toepassing zou zijn. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de (hoofd)regel uit het arrest ook van toepassing is indien sprake is van een gedeeltelijke staking, zoals bij eiser in 2011 het geval was.

5. Verweerder gaat uit van een belaste boekwinst in 2015 omdat de cultuurgrond door de verpachting in 2011 naar zijn mening tot het keuzevermogen is gaan behoren en eiser er toen voor heeft gekozen om de grond tot het ondernemingsvermogen te blijven rekenen. Naar het oordeel van de rechtbank gaat verweerder daarbij ten onrechte voorbij aan de omstandigheid dat de cultuurgrond in 2011 werd verpacht in verband met een gedeeltelijke staking van eisers onderneming. Deze stelling van verweerder slaagt daarom niet.

6. Gelet op het voorgaande overweegt de rechtbank dat de cultuurgrond (1.3.) in 2011 ten gevolge van de staking van de onderneming die ziet op het verbouwen van akkerbouw- en tuinbouwproducten, verplicht naar het privé-vermogen had moeten worden overgebracht. De hierop door de Hoge Raad geformuleerde uitzondering (punt 4.) dient door verweerder aannemelijk te worden gemaakt. Op grond van de feiten en omstandigheden die verweerder daartoe heeft aangedragen is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet slaagt in zijn bewijslast. Het feit dat de cultuurgrond kortdurend is verpacht en de omstandigheid dat de zoon van eiser en zijn echtgenote in 2011 nog te jong was om een keuze te maken of hij de onderneming wilde overnemen, vormen naar het oordeel van de rechtbank geen uit de ondernemingssfeer stammende onzekerheden omtrent de afwikkeling van de cultuurgrond.

7. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers beroep op de foutenleer slaagt en dat de onder 1.3. vermelde cultuurgrond in 2011 verplicht tot het privé-vermogen had moeten worden gerekend. Tussen partijen is niet in geschil dat dit betekent dat van belastingheffing over de boekwinst in 2015 geen sprake kan zijn. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard. Nu tussen partijen geen geschil bestaat over de cijfermatige uitkomst van hun standpunten (2.3.) zal de rechtbank de aanslag dienovereenkomstig vaststellen.

8. Nu de met de beschikking belastingrente samenhangende aanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat verweerder het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.598 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, alsmede 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 135.222 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.897;

- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.598.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.J. Haanstra, griffier, op 17 maart 2021. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.

w.g. griffier

w.g. rechter

Rechtsmiddel