Home

Rechtbank Noord-Nederland, 01-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1865, AWB - 21 _ 2853

Rechtbank Noord-Nederland, 01-06-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1865, AWB - 21 _ 2853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
1 juni 2022
Datum publicatie
13 juni 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:1865
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2853

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft de voor een auto verschuldigde BPM berekend vanuit de herrekende bruto BPM, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het eerder ingevoerde referentievoertuig gelijksoortig is. De rechtbank verwerpt de door eiseres voorgestane ‘herleidingsmethode’.

Overige aspecten:

- geen reden om te twijfelen aan deskundigheid en onafhankelijkheid hertaxateur;

- aannemelijk dat sprake is van een ‘ex-rental’ auto;

- meer dan normale gebruiksschade niet aannemelijk gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 21/2853

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 2 april 2021 een naheffingsaanslag opgelegd in de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) ten bedrage van € 830.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 augustus 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [medewerker verweerder] .

Overwegingen

Feiten

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

1.1.

Eiseres heeft op 21 augustus 2020 melding BPM gedaan voor een Dacia Duster 1.3tce gpf prestige (hierna: de auto). De melding is door verweerder op 24 augustus 2020 ontvangen. De berekende BPM bedraagt € 2.192. De datum eerste toelating van de auto is 17 december 2019.

1.2.

De BPM is door eiseres berekend aan de hand van een taxatierapport van Vitexx voertuigtaxatie met datum 21 augustus 2020. In het taxatierapport staat vermeld dat de auto een ex huurauto (Avis) betreft. De kilometerstand op het moment van de taxatie bedroeg 11.465. De BPM is berekend op basis van een historische nieuwprijs van € 24.051 en een handelsinkoopwaarde van € 6.899. De handelsinkoopwaarde is als volgt berekend:

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat

€ 12.000

Af: correctie wegens schade (100 %)

€ 5.101

Handelsinkoopwaarde na correctie wegens schade

€ 6.899

1.3.

In de onder 1.1. genoemde melding is een CO2-uitstoot van 162 gr/km ingevuld die is gemeten op basis van WLTP. De RDW heeft de auto op 21 augustus 2020 gekeurd en de CO2-uitstoot vastgesteld op 139 gr/km op basis van NEDC en 162 gr/km op basis van WLTP.

1.4.

Verweerder heeft eiseres uitgenodigd de auto bij Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) te tonen. DRZ heeft met dagtekening 14 september 2020 een verslag van haar bevindingen gemaakt. In het rapport van DRZ is een historische nieuwprijs van € 24.215 opgenomen en een handelsinkoopwaarde van € 10.337. De handelsinkoopwaarde is als volgt vastgesteld:

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat

€ 11.701

Af: schadebedrag (72 % van € 1.894)

€ 1.364

Handelsinkoopwaarde na aftrek schade

€ 10.337

1.5.

De onder 1.5. opgenomen handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is bepaald met behulp van een X-ray (marge) rental koerslijst van een auto met een CO2-uitstoot van 139 gr/km. Behalve deze koerslijst zat bij het DRZ-rapport ook een X-ray (marge) koerslijst van een auto met een CO2-uitstoot van 139 gr/km zonder de status van rental. Die koerslijst laat een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zien van € 13.011.

1.6.

De registratie van het kenteken van de auto heeft plaatsgevonden op 31 december 2020. Met dagtekening 29 januari 2021 heeft eiseres de maandaangifte ingediend voor alle voertuigen die in het tijdvak december 2020 te naam zijn gesteld. Eiseres heeft op aangifte een bedrag van € 2.016 aan BPM voldaan voor de onderhavige auto.

1.7.

Verweerder heeft op basis van de bevindingen van DRZ aan eiseres met dagtekening 17 februari 2021 een kennisgeving naheffingsaanslag BPM gestuurd. Hierin geeft verweerder aan dat aanleiding bestaat de waardevermindering van de auto vast te stellen op € 1.894 (dus 100 % in plaats van 72 %), en de handelsinkoopwaarde op € 9.807. Verweerder heeft de verschuldigde BPM berekend op een bedrag van € 2.846. Aan eiseres is met dagtekening 2 april 2021 de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Geschil en beoordeling

2. In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag BPM is nageheven. Met betrekking tot de hoogte van de verschuldigde BPM is in de eerste plaats in geschil of de verschuldigde BPM kan worden herleid vanuit de herrekende bruto BPM, welke is vastgesteld op basis van de restwaarde van een eerder ingevoerd referentievoertuig. In de tweede plaats is in geschil of er voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde vanuit dient te worden gegaan dat sprake is van een auto met een verhuurverleden (ex-rental) en of rekening moet worden gehouden met een hoger bedrag aan meer dan normale gebruiksschade dan verweerder heeft gedaan. Ook is in geschil of de hertaxateur van DRZ voldoende onafhankelijk en deskundig is.

Herleidingsmethode

3.1.

Eiseres heeft de door haar op de maandaangifte voldane BPM van € 2.016 berekend volgens de door haar voorgestane herleidingsmethode vanuit de herrekende bruto BPM. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat de leeftijdskorting die verweerder bij het vaststellen van de naheffingsaanslag heeft toegepast op zichzelf correct is berekend, uitgaande van de klassieke berekeningsmethode van de voor een gebruikte auto verschuldigde BPM. Eiseres bepleit echter primair een andere methode om de verschuldigde BPM te bepalen, namelijk een methode die aansluiting zoekt bij de herrekende bruto BPM van een eerder ingevoerd referentievoertuig.

3.2.

Op de zitting hebben partijen bevestigd dat er een op zichzelf gelijksoortig voertuig in het kentekenregister te vinden is geweest dat volgens de officiële registratie een herrekende bruto BPM heeft van € 3.044. Kort gezegd wil eiseres deze herrekende bruto BPM ook laten gelden voor het voertuig van eiseres. De redenering van eiseres is dat volgens het Unierecht gezocht moet worden naar het referentievoertuig met de laagste daarop rustende BPM dat al in Nederland rondrijdt. Eiseres heeft ter ondersteuning van dit standpunt op de zitting een ‘BPM overzicht’ overgelegd van vergelijkbare voertuigen die op dit moment in Nederland staan ingeschreven en de herrekende bruto BPM van deze auto’s.

3.3.

Eiseres wijst ter onderbouwing van haar standpunt erop dat de bruto BPM terugkomt bij de berekening van de teruggaaf van BPM bij de export van een auto naar een andere lidstaat, bij de berekening van de verschuldigde btw bij de verkoop van een auto en bij de toekenning van extra leeftijdskorting op grond van goedkeurend beleid. Verder wijst eiseres erop dat de herrekende bruto BPM bij de melding bij de Belastingdienst wordt berekend en geregistreerd door de RDW en dat dit gegeven zeer relevant is voor een vergunninghouder als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet BPM).

3.4.

Partijen hebben ter zitting gewezen op de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 december 20211, waartegen cassatie is ingesteld. In deze uitspraak heeft het Hof, in rechtsoverweging 5.3., het volgende overwogen:

“Belanghebbende stelt dat het wettelijke systeem in strijd is met artikel 110 VWEU, omdat niet kan worden uitgesloten dat op de in te voeren auto een hogere bpm komt te rusten dan op de referentieauto’s. Belanghebbende wijst op de openbare gegevens in het kentekenregister, waaruit volgens haar blijkt wat de werkelijke bpm-druk op de referentieauto’s is. Het Hof wijst erop dat de (herrekende) bruto bpm die in het kentekenregister is opgenomen, wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. Ook mag dit bedrag op basis van een goedkeuring worden gebruikt om de extra leeftijdskorting te berekenen. Deze bijzondere bepalingen en goedkeuring zijn ingegeven door enerzijds de wens om te voorkomen dat met het oog op het behalen van een onbedoeld voordeel een auto wordt ingevoerd met een taxatierapport en vervolgens uitgevoerd met de tabel, en anderzijds praktische overwegingen, namelijk om de doorlopende post voor de btw en de leeftijdskorting gemakkelijker te kunnen toepassen. De in het kentekenregister genoteerde bruto bpm is dus niet altijd de daadwerkelijk betaalde bpm, maar bij op latere leeftijd ingevoerde auto’s een met het oog op de hiervoor genoemde bijzondere bepalingen en goedkeuring een rekenkundig herleid bedrag. Dergelijke gegevens kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 VWEU te veel bpm wordt geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet. Het Hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de Hoge Raad, die dit systeem niet in strijd met artikel 110 VWEU heeft geoordeeld.”

3.5.

De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze redenering van het Hof en overweegt aanvullend als volgt. De herrekende bruto BPM van de door eiseres aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire/fictieve bepaling van wat de bruto BPM zou zijn, zodanig dat je – uitgaande van die herrekende bruto BPM – op de daadwerkelijk verschuldigde netto BPM van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto BPM is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde BPM. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiseres wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde BPM te bepalen van de auto die zij zelf invoert.

3.6.

Verboden discriminatie zou best kunnen bestaan, maar die moet dan in die individueel vastgestelde netto BPM zitten. Om te kunnen bepalen of van dergelijke discriminatie sprake is, moet eerst duidelijk zijn of het wel gaat om een ‘gelijksoortige’ auto als bedoeld in de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU), meer in het bijzonder ‘Zaak X’ van 19 december 20132. Het gaat bij die gelijksoortigheid onder meer om ouderdom, kilometerstand en de staat van onderhoud van een auto. Anders gezegd: de rechtbank is het niet met eiseres eens dat het al genoeg is als vast komt te staan dat er een auto van hetzelfde merk, type en uitvoering in Nederland is geregistreerd met een lager bedrag aan (herrekende) bruto BPM. Het gaat er wel degelijk om of dan ook nog komt vast te staan dat die referentie-auto echt gelijksoortig is.

3.7.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde referentieauto, wat al deze aspecten betreft, inderdaad gelijksoortig is. Eiseres heeft de door haar voorgestane herleidingsmethode in het beroepschrift toegelicht met een aantal voorbeelden. Kijkend naar één van deze voorbeelden blijft de vraag hangen op basis waarvan een bedrag van € 10.000 aan BPM is geheven ter zake van de import op 1 januari 2013, terwijl de herrekende bruto BPM € 15.000 bedraagt. Zo lang niet duidelijk is gemaakt dat deze auto in de hiervoor (onder 3.6.) bedoelde opzichten inderdaad gelijksoortig is aan die van eiseres, is niet aannemelijk dat sprake is van verboden discriminatie.

3.8.

Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het betoog van eiseres betreffende de door haar voorgestane berekeningsmethode om tot de verschuldigde BPM te komen.

Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat het verweerder vrijstaat een deskundige van zijn keuze in te schakelen, omdat artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belastingen van personenauto’s en motorrijwielen 1992, waarnaar eiseres heeft verwezen in het beroepschrift, betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van de onderhavige procedure beschouwt de rechtbank de taxateurs van beide partijen als partijdeskundigen, omdat ieder van hen door één partij is verzocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. Bewijsrechtelijk bestaat daartegen geen bezwaar. Er bestaan ook geen rechtsregels die bijzondere eisen stellen aan de deskundige die verweerder inschakelt. Het is eenvoudigweg een kwestie van weging van bewijsmiddelen.

4.2.

Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de hertaxateur een persoonlijk of zakelijk belang zou hebben bij de uitkomst van de procedure, anders dan het belang als ingehuurde deskundige. Niet valt in te zien dat de hertaxateur in zijn rol belang heeft bij een hogere of lagere autoprijs en dus bij de uitkomst van de hertaxatie. De rechtbank heeft ook verder, afgaande op de inhoud van het DRZ-verslag en de daarop gegeven toelichting, geen reden om ernstig aan de deskundigheid van DRZ en/of de [medewerker DRZ] te twijfelen. Kortom, het DRZ-rapport geldt gewoon als bewijsmiddel. De waarde die de rechtbank daaraan hecht, is een kwestie die is voorbehouden aan de rechtbank. De beroepsgrond faalt.

Historische nieuwprijs

5. Er zit een klein verschil tussen de historische nieuwprijs die partijen hebben gehanteerd voor de berekening van de verschuldigde BPM. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat de historische nieuwprijs die verweerder heeft gehanteerd (€ 24.215) akkoord is. De rechtbank zal daar dus vanuit gaan.

Ex-rental

6.1.

Verder zijn partijen uitgegaan van een verschillende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. Het geschil op dit punt draait om de vraag of er een aftrek moet plaatsvinden vanwege de status ex-rental. Verweerder heeft in zijn verweerschrift een beroep gedaan op interne compensatie, omdat bij de berekening van de naheffingsaanslag, volgens verweerder ten onrechte, is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 11.701, namelijk de waarde die voortvloeit uit de X-ray koerslijst met status ex-rental. Volgens verweerder had moeten worden uitgegaan van een waarde van € 13.011, namelijk de X-ray koerslijstwaarde zonder de status ex-rental (zie ook 1.4. en 1.5.). Ter zitting hebben partijen verklaard dat, voor het geval eiseres de status ex-rental aannemelijk maakt, de waarde die eiseres heeft gehanteerd (€ 12.000) akkoord is. Voor het geval eiseres die status niet aannemelijk maakt, is de waarde die verweerder verdedigt (€ 13.011) volgens beide partijen correct.

6.2.

De status ex-rental leidt tot een lagere waarde van de auto en een vermindering van de verschuldigde BPM. De bewijslast ligt dan ook bij eiseres. Daartoe heeft eiseres erop gewezen dat de taxateur in het rapport heeft vermeld dat sprake is van een ex-huurauto van Avis, een algemeen bekend autoverhuurbedrijf. Eiseres heeft daarnaast erop gewezen dat de auto nadien gezien is door DRZ en dat DRZ twee X-ray koerslijsten heeft uitgedraaid: een keer met en een keer zonder de status ex-rental.

6.3.

Verweerder heeft weliswaar betwist dat er een afwaardering wegens de status ex-rental moet plaatsvinden, maar heeft geen aanwijzingen of bewijsmiddelen ingebracht die erop wijzen dat deze auto niet ingezet is geweest als huurauto. Tegenover deze in wezen ongemotiveerde betwisting vindt de rechtbank het aannemelijk geworden dat sprake is van een ex-rental auto. Deze status is namelijk zowel in het taxatierapport van eiseres als in het rapport van DRZ erkend. In het rapport van de waardebepaling laat DRZ duidelijk zien dat beide koerslijsten in beeld waren en kiest DRZ (onder 3b, conclusie) voor de waarde die voortvloeit uit de X-ray koerslijst met status ex-rental. Uitdrukkelijk wordt daar nog vermeld dat de laagste handelsinkoopwaarde naar aanleiding van het koerslijstonderzoek van DRZ die van de X-ray (marge) rental is. Dat is ruim voldoende om aannemelijk te achten dat de auto ook volgens DRZ een ex-rental was. Voor dat geval is dus niet in geschil dat dient te worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 12.000.

Meer dan normale gebruiksschade

7.1.

Eiseres heeft in haar taxatierapport een bedrag van € 5.101 aan schade vermeld en dit volledige bedrag in aftrek gebracht, terwijl verweerder blijkens het rapport van DRZ slechts een bedrag van € 1.894 heeft geaccepteerd als meer dan normale gebruiksschade. Niet in geschil is dat, gelet op de jonge leeftijd en lage kilometerstand van de auto, 100% van het schadebedrag in mindering kan worden gebracht als waardevermindering van de auto.

7.2.

Eiseres beroept zich op een vermindering van de BPM wegens schade. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om de feiten te stellen en, bij betwisting daarvan door verweerder, aannemelijk te maken, die kunnen leiden tot een vermindering van de verschuldigde belasting.3

7.3.

Eiseres heeft gesteld dat binnen de branche beleid is ontwikkeld op grond waarvan onderscheid kan worden gemaakt tussen gebruikssporen en ‘echte’ schade. Dit beleid vindt zijn grondslag in diverse innameprotocollen die leasemaatschappijen en verhuurbedrijven hanteren bij de inname van auto’s. Meerdere van de schadeposten in het taxatierapport zouden op grond van dat beleid hebben geleid tot een waardevermindering en verweerder had dat beleid moeten volgen, zo stelt eiseres. De rechtbank denkt daar anders over. Wat meer dan normale gebruiksschade is en hoe dat moet worden beoordeeld staat gewoon in de Wet BPM4 en de rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Anders gezegd: beschadigingen waar je als huurder van een huurauto of berijder van een lease-auto problemen mee krijgt als je de auto inlevert, zijn niet om die reden per definitie ook beschadigingen die volgens de Wet BPM gelden als meer dan normale gebruiksschade.

7.4.

De rechtbank heeft de rapportages van partijen bestudeerd en komt op basis daarvan tot de constatering dat, rekening houdend met het gegeven dat sprake is van een auto van (slechts) 8 maanden oud en 11.000 kilometer op de teller, inderdaad sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Dat is volgens de rechtbank het geval waar het gaat om de bekleding van de stoel en de kofferbak, de voorbumper, de voorruit en het portier linksvoor. De rechtbank constateert echter ook dat DRZ hiermee rekening heeft gehouden en ziet geen aanleiding om meer schade dan is vastgesteld door DRZ in aanmerking te nemen. Dat betekent dat het schadebedrag niet hoger wordt dan € 1.894.

Hoogte naheffingsaanslag

8. Gelet op het voorgaande verloopt de berekening van de naheffingsaanslag als volgt:

Historische nieuwprijs: € 24.215

Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat € 12.000

Waardevermindering wegens schade € 1.894

Handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 10.106

Waardevermindering t.o.v. historische nieuwprijs € 14.109

De procentuele waardevermindering is dan € 14.109 ten opzichte van € 24.215, ofwel 58,27%. De historische BPM bedraagt € 7.642 en de rest-BPM € 3.189 (zijnde 100% min 58,27% x € 7.642). Na aftrek van een bedrag aan extra leeftijdskorting van € 256 bedraagt de verschuldigde BPM dan € 2.933. Op aangifte is een bedrag voldaan van € 2.016. De naheffingsaanslag is vastgesteld op € 830. Nu het bedrag van de naheffingsaanslag lager is dan de feitelijk nog verschuldigde BPM van € 917 (€ 2.933 min € 2.016), blijft de naheffingsaanslag in stand.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.

griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel