Home

Rechtbank Noord-Nederland, 12-10-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4000, LEE 22/433, 22/434 en 22/435

Rechtbank Noord-Nederland, 12-10-2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:4000, LEE 22/433, 22/434 en 22/435

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
12 oktober 2022
Datum publicatie
4 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2022:4000
Zaaknummer
LEE 22/433, 22/434 en 22/435
Relevante informatie
Art. 13bis Wet LB, Art. 3.20 Wet IB, Art. 3.81 Wet IB, Art. 9 Uitv reg IB 2001

Inhoudsindicatie

Bijtelling privégebruik auto voor de inkomstenbelasting en premievolksverzekeringen.

De zaken gaan over de bijtelling van € 17.125 per jaar die de Belastingdienst heeft toegepast vanwege het privégebruik van de auto. Eiser heeft een reconstructie gemaakt van de rittenregistratie, omdat de oorspronkelijke rittenregistratie door diefstal is verdwenen. Verweerder heeft de gereconstrueerde rittenregistratie niet geaccepteerd.

Eiser stelt dat hij genoeg heeft gedaan om overtuigend te bewijzen dat hij niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden en verwijst naar de gereconstrueerde rittenregistratie.

Verweerder vindt dat eiser niet heeft voldaan aan de zware bewijslast en stelt dat de gereconstrueerde rittenregistratie teveel onnauwkeurigheden bevat. Hierdoor is de rittenregistratie niet goed controleerbaar en moet de bijtelling blijven staan.

De rechtbank is van oordeel dat de bijtelling die is toegepast over de jaren 2015 tot en met 2017 volledig moet komen te vervallen. De rechtbank stelt voorop dat de wet niet zegt dat het bewijs tegen de bijtelling verplicht moet worden geleverd door middel van een (oorspronkelijk bijgehouden) rittenregistratie. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan meerdere bevindingen die de Belastingdienst heeft geconstateerd niet. Ook zijn sommige bevindingen niet juist. Hierdoor is naar het oordeel van de rechtbank het fundament onder de conclusie van de Belastingdienst weggeslagen. De beroepsgrond van eiser slaagt.

Uitspraak

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: LEE 22/433, 22/434 en 22/435

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 12 oktober 2022 in de zaken tussen

en

(gemachtigde: [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Verweerder heeft voor elk van de jaren 2015, 2016 en 2017 een navorderingsaanslag aan eiser opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV). Daarbij heeft verweerder telkens een bedrag aan belastingrente in rekening gebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze 3 navorderingsaanslagen. Verweerder heeft vervolgens 3 uitspraken op bezwaar gedaan. Hieronder staan een paar belangrijke gegevens uit de navorderingsaanslagen en de uitspraken op bezwaar op een rij (bedragen zijn in euro’s):

2015

2016

2017

Zaaknummer rechtbank

22/433

22/434

22/435

Dagtekening navorderingsaanslag

22-2-2020

15-2-2020

22-2-2020

Belastbaar inkomen uit werk en woning

51.444

59.791

64.287

Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang

300.223

-

-

Verzamelinkomen

351.667

59.791

64.287

Belastingrente

12.496

1.195

884

2015

2016

2017

Dagtekening uitspraak op bezwaar

14-12-2021

14-12-2021

14-12-2021

Belastbaar inkomen uit werk en woning

51.444

59.791

61.021

Verzamelinkomen

51.444

59.791

61.021

Belastingrente

1.305

1.195

(onbekend1)

Eiser is bij de rechtbank in beroep gegaan tegen de uitspraken op bezwaar. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft vóór de zitting nog een nader stuk ingediend (een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van zijn BV).

Op 24 augustus 2022 zijn beide partijen op de rechtbank geweest voor de zitting in deze zaken. Eiser was er zelf en had zijn boekhouder, [naam boekhouder] , meegenomen. Namens de Belastingdienst was de heer [naam 2] aanwezig.

Nadat de zaken op de zitting inhoudelijk waren besproken, heeft de rechtbank gevraagd of partijen misschien nog ruimte zien om er samen uit te komen (zonder dat de rechtbank een uitspraak doet). Daarop zijn partijen in overleg gegaan. Op 7 september 2022 heeft de heer [naam 3] aan de rechtbank geschreven dat het niet gelukt is om een compromis te bereiken. Vervolgens heeft de rechtbank in een brief van 8 september 2022 aan partijen geschreven dat de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en uitspraak zal gaan doen in deze zaken.

Feiten

1.1.

Op 12 april 2019 heeft de Belastingdienst een boekenonderzoek aangekondigd bij [BV eiser] . De Belastingdienst heeft op 20 november 2019 een controlerapport van het boekenonderzoek gemaakt.

1.2.

Eiser is de enige aandeelhouder en de enige bestuurder van [BV eiser] . Als de rechtbank ergens in deze uitspraak de woorden ‘zijn BV’ of ‘eisers BV’ gebruikt, bedoelt de rechtbank steeds deze BV.

1.3.

In het controlerapport dat de Belastingdienst van het boekenonderzoek heeft gemaakt, worden onder andere correcties aangekondigd in de loonheffingen (zie bladzijde 15 en 16). Uiteindelijk zijn die correcties doorgevoerd in de IB/PVV van eiser.

1.4.

Eén van die correcties had te maken met de bijtelling voor het privégebruik van een auto van eisers BV. Het gaat om een [merk auto] met het kenteken [kentekennummer] en een cataloguswaarde van € 68.500. Als de rechtbank in deze uitspraak de woorden ‘de auto’ of ‘zijn auto’ gebruikt, bedoelt de rechtbank steeds deze [merk auto] .

1.5.

Eiser gebruikte de auto om naar klanten te rijden, waar hij gevaarlijk afval inzamelde. Het ging bijvoorbeeld om aluminium drukplaten. Dit afval werd in een aanhanger achter de auto vervoerd. Het gewicht was aanzienlijk, soms meer dan 2.000 kilo. Eiser reed vervolgens naar zijn opslag en verkocht het afval later door aan derden.

1.6.

Eiser heeft over de jaren 2015 tot en met 2017 op papier een rittenregistratie bijgehouden van de ritten die hij met de auto heeft gemaakt. Die rittenregistratie zat in een zwarte Samsonite koffer, die op 19 april 2019 is gestolen uit de auto.

1.7.

Eiser heeft op 20 april 2019 aangifte gedaan bij de politie van de diefstal van de koffer uit zijn auto. De politie heeft een proces-verbaal van de aangifte gemaakt.

1.8.

Omdat de oorspronkelijke rittenregistratie door de diefstal van de koffer was verdwenen, heeft eiser achteraf een reconstructie van de rittenregistratie opgemaakt. Die gereconstrueerde rittenregistratie heeft eiser tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase aan de Belastingdienst gegeven. Later heeft eiser ook nog onderliggende gegevens aan de Belastingdienst gestuurd (zie onder meer de onderhoudsnota’s van de garages en de RDW-rapporten die als Bijlage 29 tot en met 35 bij het verweerschrift zijn overgelegd).

1.9.

De Belastingdienst heeft de achteraf gereconstrueerde rittenregistratie niet geaccepteerd. De Belastingdienst heeft in de navorderingsaanslagen over elk van de 3 jaren een bedrag van € 17.125 bijgeteld bij het belastbaar inkomen uit werk en woning. Dat bedrag is berekend door de cataloguswaarde van de auto te vermenigvuldigen met 25 % (€ 68.500 x 25 % = € 17.125).

Geschil en beoordeling

Waar gaan de zaken over?

2.1.

Deze zaken gaan alleen over de bijtelling van € 17.125 per jaar die de Belastingdienst heeft toegepast vanwege het privégebruik van de auto.

2.2.

Op de zitting heeft de Belastingdienst toegegeven dat het bijgetelde bedrag in 2017 hoe dan ook onjuist is. Het bijtellingspercentage voor dat jaar is namelijk geen 25 %, maar 22 %. Daarom moet de navorderingsaanslag over 2017 sowieso naar beneden, ook als eiser inhoudelijk geen gelijk krijgt. De bijtelling moet verlaagd worden naar € 68.500 x 22 % = € 15.070. Het belastbaar inkomen uit werk en woning moet daarom verlaagd worden naar € 58.966.

2.3.

Het is duidelijk dat de auto op de balans van eisers BV stond en dat eiser op zichzelf vrijelijk over de auto van zijn BV kon beschikken. Ook heeft eiser aangegeven dat hij de auto incidenteel privé heeft gebruikt. De auto is dus ‘ter beschikking gesteld’.

2.4.

De rechtbank moet in deze zaken daarom een beslissing nemen over de vraag of eiser overtuigend heeft aangetoond dat hij met zijn auto niet meer dan 500 kilometer privé per jaar heeft gereden.

2.5.

Als de rechtbank vindt dat eiser dat bewijs niet heeft geleverd, blijven de navorderingsaanslagen over 2015 en 2016 staan en wordt die over 2017 verlaagd zoals bij 2.2. staat aangegeven.

2.6.

Als de rechtbank vindt dat eiser dat bewijs voor één of meer jaren wél heeft geleverd, moeten de navorderingsaanslagen van die jaren worden verminderd. Op de zitting hebben partijen bevestigd dat het belastbaar inkomen uit werk en woning dan verlaagd moet worden naar € 34.319 (2015), € 42.666 (2016) respectievelijk € 43.896 (2017).

2.7.

Op de zitting hebben partijen aangegeven dat hetzelfde probleem speelt in het jaar 2018. Voor dat jaar heeft eiser bezwaar gemaakt en dat bezwaar ligt nog bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft toegezegd dat het jaar 2018 het fiscale lot van het jaar 2017 zal delen.

Wat staat er in de wet- en regelgeving?

3.1.

In de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) en in de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) staat – kort gezegd – dat er een bijtelling moet plaatsvinden zodra een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat.2 De wet gaat ervan uit dat een auto altijd ook voor privédoeleinden ter beschikking staat. Dat is alleen anders als de belastingplichtige overtuigend aantoont dat de auto op jaarbasis niet meer dan 500 kilometer privé wordt gebruikt. De belastingplichtige kan dat bewijzen door een rittenregistratie bij te houden, maar het mag volgens de wet ook op een andere manier.

3.2.

In de ministeriële regelingen die gelden, staat dat een rittenregistratie per rit ten minste de volgende gegevens moet bevatten:3

-

datum;

-

beginstand en eindstand van de kilometerteller;

-

beginadres en eindadres;

-

de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

-

het karakter van de rit.

3.3.

Juridisch zit het dus zo, dat eiser in deze zaken moet bewijzen dat hij in 2015, 2016 en 2017 niet meer dan 500 kilometer privé per jaar heeft gereden. Als hij dat niet kan, blijft de bijtelling overeind. Het bewijs mag aan de hand van een rittenregistratie worden geleverd, maar dat hoeft niet per se. Als een rittenregistratie is bijgehouden die voldoet aan de voorwaarden (zie 3.2.), geldt als uitgangspunt dat daarmee het gevraagde bewijs kan worden geleverd. Als de rittenregistratie niet voldoet aan de voorwaarden, is dat niet meteen fataal. Het bewijs kan immers ook zonder een zodanige rittenregistratie worden geleverd.

3.4.

Van belang is verder nog wát eiser nu eigenlijk precies moet bewijzen. Dat is niet het precieze aantal gereden (privé)kilometers of de juistheid van elke afzonderlijke rit. Het gaat erom dat eiser aantoont dat de grens van 500 privékilometers per kalenderjaar niet is overschreden. Anders gezegd: eiser hoeft niet tot achter de komma te bewijzen hoeveel kilometers hij privé heeft gereden, maar alleen dat het er niet meer dan 500 zijn geweest.

3.5.

De wetgever heeft er bewust voor gekozen dat eiser een hele zware bewijslast heeft. De normale bewijslast die in belastingzaken geldt (aannemelijk maken), is niet voldoende. In plaats daarvan moet eiser overtuigend aantonen. Dat betekent zoveel als dat het buiten redelijke twijfel moet zijn dat eiser niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden. Het moet dus echt als een paal boven water staan. Zodra er redelijke twijfel is, valt het doek voor eiser.

Wat vinden partijen ervan?

4.1.

Eiser vindt dat hij genoeg heeft gedaan om overtuigend te bewijzen dat hij niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden. Hij heeft daarbij verwezen naar de gereconstrueerde rittenregistratie en heeft op de zitting nog een toelichting gegeven op de gereden routes. De kern van die toelichting is dat eiser niet de kortste of de snelste route nam, omdat hij met een forse auto met zware aanhanger reed. Het is niet prettig om daarmee op smalle wegen door dorpen en over rotondes en verkeersdrempels te rijden. Daarom liep de route vanaf [woonplaats eiser] vaak zoveel mogelijk over de grote wegen en zocht eiser de eerst mogelijke aansluiting met de snelweg op. Zo doende was er volgens eiser ook minder slijtage en bespaarde hij brandstof. Als er toch moet worden bijgeteld, wil eiser dat de omvang daarvan beperkt wordt tot maximaal de (door de BV) in aftrek gebrachte autokosten.

4.2.

De Belastingdienst vindt dat eiser niet heeft voldaan aan de zware bewijslast. De inspecteur heeft erop gewezen dat de gereconstrueerde rittenregistratie teveel onnauwkeurigheden bevat en niet goed controleerbaar is. De bijtelling moet daarom blijven staan, aldus de inspecteur.

Wat vindt de rechtbank ervan?

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat eiser in de jaren 2015 tot en met 2017 een rittenregistratie heeft bijgehouden. Omdat de rittenregistratie in de van eiser gestolen koffer zat, kon eiser die echter niet meer laten zien toen de Belastingdienst hem daar om vroeg.

5.2.

De wet zegt niet dat het bewijs tegen de bijtelling verplicht moet worden geleverd door middel van een (oorspronkelijk bijgehouden) rittenregistratie. Eiser mag dat ook op een andere manier doen (zie 3.1. en 3.3.).

5.3.

Eiser heeft over de jaren 2015 tot en met 2017 achteraf (opnieuw) een rittenregistratie opgemaakt op basis van de aanwezige weekagenda, verkoopfacturen, kostennota’s, onderhoudsnota’s van de auto, RDW-opgaven met kilometerstanden en een routeplanner. In deze gereconstrueerde rittenregistratie komen niet alleen zakelijke ritten voor, maar ook privé-ritten.

5.4.

De Belastingdienst heeft de gereconstrueerde rittenregistratie van eiser in de beroepsfase gedetailleerd bekeken en beoordeeld. Op bladzijde 8 tot en met 16 van het verweerschrift staan (genummerd en per jaar) de bevindingen van de Belastingdienst. De meeste bevindingen komen erop neer dat de Belastingdienst verschillen heeft geconstateerd tussen het aantal kilometers volgens de gereconstrueerde rittenregistratie en het aantal kilometers dat volgens de Belastingdienst uit Google Maps en de ANWB Routeplanner (hierna: de routeplanners) rolt. De Belastingdienst heeft daaraan de conclusie verbonden dat eisers reconstructie niet klopt.

5.5.

Op de zitting heeft de rechtbank een aantal van de bevindingen van de Belastingdienst besproken. Hierna geeft de rechtbank puntsgewijs aan hoe de rechtbank over die bevindingen denkt.

Bevinding 9) en 10) 2015 en Bevinding 11) 2016: De Belastingdienst zegt bij Bevinding 9) 2015 dat het gaat om een rit op 11 mei 2015 naar de [straatnaam 1] in [plaats 1] , die volgens de rittenregistratie van eiser 126 kilometer was, maar volgens de routeplanners 107 of 137 moet zijn.

In de eerste plaats klopt dit feitelijk niet: eiser heeft voor 11 mei 2015 een rit genoteerd naar de [straatnaam 2] in [plaats 2] (van 126 kilometer) en niet naar de [straatnaam 1] in [plaats 1] . Vermoedelijk heeft de Belastingdienst zich vergist, aangezien er op 8 mei 2015 (dat is de vorige rit in de rittenregistratie) wél een rit naar de [straatnaam 1] in [plaats 1] staat vermeld, van 207 kilometer. Dit kan gebeuren, maar dan borduurt de Belastingdienst daar bij Bevinding 10) 2015 op voort. Daar zegt de Belastingdienst: ‘de rit op 29 juni 2015 naar de [straatnaam 1] in [plaats 1] van 207 kilometer klopt niet, want dezelfde rit was op 11 mei 2015 maar 126 kilometer’. Deze (onjuiste) bevinding levert in de ogen van de Belastingdienst een afwijking op van 110 of 70 kilometer. Even verderop, bij Bevinding 11) 2016, beoordeelt de Belastingdienst (opnieuw) een rit naar de [straatnaam 1] in [plaats 1] , nu de rit van 28 april 2016. Volgens de routeplanners van de Belastingdienst moet de rit 201 of 207 kilometer zijn. Dat laatstgenoemde aantal is dus exact het aantal kilometers dat eiser in de rittenregistratie op 8 mei 2015 en 29 juni 2015 voor deze rit heeft verantwoord. De afwijkingen die de Belastingdienst voor deze ritten heeft geconstateerd, bestaan dus niet.

Bevinding 7) 2015:

De Belastingdienst noemt bij Bevinding 7) 2015 een rit naar [straatnaam 3] in [plaats 3] die volgens de rittenregistratie van eiser 169 kilometer was, maar volgens de routeplanners 150 of 153 kilometer moet zijn. De Belastingdienst constateert dus een afwijking van 19 of 16 kilometer.4 Deze rit en de afwijking die de Belastingdienst heeft geconstateerd, zijn in de bezwaarfase al aan de orde geweest (zie Bijlage 36 en 37 bij het verweerschrift). Eiser heeft op 18 oktober 2021 uitgelegd dat deze rit direct via [straatnaam 4] gaat naar de snelweg A27 richting Zwolle. Eiser heeft daarbij verwezen naar de routeplanner op de iPad en naar Google Maps en gezegd dat de beschreven route 169 kilometer is. De rechtbank heeft dat, zoals op de zitting besproken, zelf ook eens bekeken. Google Maps geeft (in 2022) 169 kilometer aan.

[schermafbeelding Google Maps]

Hieruit leidt de rechtbank af dat de route die eiser heeft beschreven (zie de blauwe, dikgedrukte lijn), op zichzelf een gebruikelijke route is omdat Google Maps deze route als één van de alternatieven geeft. Bovendien klopt het aantal kilometers dat eiser daarvoor heeft opgeschreven, omdat deze route volgens Google Maps inderdaad 169 kilometer lang is. Google Maps geeft zoals te zien is ook 2 alternatieve routes (zie de grijze lijnen), maar eiser heeft toegelicht waarom hij voor de route via [straatnaam 4] heeft gekozen (in plaats van voor de snelste of de kortste, zie 4.1.). De conclusie van de rechtbank is dat de afwijking die de Belastingdienst heeft geconstateerd, niet bestaat. Dat had de Belastingdienst in de bezwaarfase ook al duidelijk kunnen zijn.

Bevinding 18) 2016:

Het gaat hier om 2 ritten naar [straatnaam 5] in [plaats 4] . Volgens de rittenregistratie van eiser is de afstand 135 kilometer, volgens de Belastingdienst 117 of 120 kilometer. Voor deze ritten geldt in grote trekken hetzelfde als hiervoor is gezegd bij Bevinding 7) 2015. Ook deze rit en de afwijking die de Belastingdienst heeft geconstateerd, zijn in de bezwaarfase al aan de orde geweest (zie Bijlage 36 en 37 bij het verweerschrift), waarbij eiser een vergelijkbare uitleg heeft gegeven. De rechtbank heeft ook deze rit zelf bekeken en zag in Google Maps (in 2022) 135 kilometer aan.

[schermafbeelding Google Maps 2]

Hieruit leidt de rechtbank opnieuw af dat de route die eiser heeft beschreven (zie de dikgedrukte lijn), op zichzelf een gebruikelijke route is en dat het aantal kilometers dat eiser daarvoor heeft opgeschreven, juist is. De conclusie van de rechtbank is dat ook deze afwijking die de Belastingdienst heeft geconstateerd, niet bestaat.

Bevinding 6) 2016:

Bij Bevinding 6) 2016 gaat het om ritten naar [straatnaam 6] in [plaats 5] , die volgens de rittenregistratie van eiser 120 kilometer waren en volgens de Belastingdienst 117 of 146 kilometer. Als de rechtbank deze route in 2022 intikt op Google Maps, krijgt de rechtbank 3 alternatieven: eentje via de N381 die 117 kilometer is, eentje via de N381 en de N356 die 121 kilometer is en eentje via de A321 die 146 kilometer is. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat alle genoemde kilometrages kloppen (dus ook die van eiser), omdat ze bij een bestaande, gebruikelijke route horen. De gestelde afwijking bestaat niet. De rechtbank wordt trouwens niet warm of koud van een verschil van 1 kilometer, omdat zo’n verschil logisch is en nu eenmaal van tijd tot tijd voorkomt als er op hele kilometers wordt afgerond en geregistreerd (zie daarover ook verderop onder 5.8.).

Bevinding 17) 2017:

Hierbij speelt hetzelfde als bij Bevinding 6) 2016. Nu gaat het om [straatnaam 7] in [plaats 6] , volgens de rittenregistratie van eiser is de afstand 123 kilometer, volgens de Belastingdienst 105 kilometer. Als de rechtbank deze route in 2022 intikt op Google Maps, krijgt de rechtbank beide afstanden als alternatief. Via de A28 is de route 105 kilometer, via de A37 en de A28 is deze 123 kilometer. De rechtbank trekt daaruit opnieuw de conclusie dat beide kilometrages kloppen (dus ook die van eiser). De gestelde afwijking bestaat niet.

5.6.

Verreweg de meeste overige bevindingen van de Belastingdienst komen op hetzelfde neer, alleen gaat het dan om andere adressen. Steeds heeft de Belastingdienst verschillen geconstateerd tussen het aantal kilometers dat eiser heeft geregistreerd en het aantal kilometers dat de Belastingdienst in de routeplanners heeft gevonden. Gelet op wat de rechtbank bij 5.5. allemaal heeft overwogen, hecht de rechtbank aan die overige bevindingen geen waarde meer.

5.7.

Veel van de bezochte adressen die eiser in de rittenregistratie heeft verantwoord, komen vaker terug, soms ook binnen hetzelfde jaar. Eiser heeft daarover in zijn beroepschrift gezegd dat zijn klantenkring beperkt was en bestond uit langdurige relaties die hij met enige regelmaat bezocht, zodat de ritten zich van tijd tot tijd herhaalden. Het spreekt voor zich dat de hiervoor (onder 5.5. en 5.6.) besproken bevindingen van de Belastingdienst dus vaker voorkomen en dat de rechtbank het ook met die bevindingen niet eens is.

5.8.

De rechtbank merkt nog op dat één van de bevindingen (Bevinding 9) 2016) gaat over de ritten van en naar de [straatnaam 8] in [plaats 7] . Volgens de rittenregistratie van eiser was de heenrit 60 kilometer en de terugrit 62 kilometer. Hoewel de Belastingdienst opmerkt dat deze route volgens de routeplanners 61,2 kilometer is, keurt de Belastingdienst de registratie van deze ritten toch af, omdat het erop lijkt dat eiser heeft afgerond (de ene keer naar boven, de andere keer naar beneden). Volgens de Belastingdienst ‘dient elke rit correct te worden geregistreerd en is deze wijze niet correct’. Het heeft de rechtbank veel hoofdbrekens gekost om te proberen te begrijpen wat hier nu eigenlijk verkeerd aan is (en welk belang hier nu precies mee gediend wordt). Het is de rechtbank niet gelukt. Afgezien van het volstrekt marginale verschil (400 meter op een afstand van 122,4 kilometer = 0,32 %) is er, zoals de Belastingdienst ook zelf al zegt, geen sprake geweest van structureel één kant op afronden (maar juist van salderen). Effectief heeft eiser zelfs te weinig in plaats van te veel zakelijke kilometers verantwoord. Volgens de Belastingdienst had eiser immers 2 x 61,2 kilometer is 122,4 kilometers moeten opschrijven, maar hij heeft er slechts 122,0 opgeschreven. Oftewel: eiser heeft zichzelf door de afronding op hele kilometers in de vingers gesneden. Ten slotte volgt ook uit de regelgeving helemaal niet dat elke rit in een rittenregistratie tot op honderd meter nauwkeurig moet worden bijgehouden. De lengte van de rit hoeft volgens de geldende voorwaarden zelfs überhaupt niet te worden genoteerd. Alleen de beginstand en de eindstand van de kilometerteller (het woord zegt het al5) moeten worden opgeschreven (zie 3.2.). Overigens is het nog maar de vraag of eiser wel echt twee keer heeft afgerond ten opzichte van de door de Belastingdienst gevonden 61,2 kilometer. De heen- en terugweg kunnen immers best een beetje van elkaar verschillen (bijvoorbeeld vanwege eenrichtingsverkeer of een langere toe- of afrit naar of van de snelweg).

5.9.

Met wat hiervoor allemaal is gezegd, is het fundament onder de conclusie van de Belastingdienst weggeslagen. De Belastingdienst heeft ook nog een paar andere kritiekpunten genoemd. Daarover wil de rechtbank het volgende kwijt.

5.10.

Bij de ritten die eiser zelf als privé heeft aangemerkt, ontbreken de begin- en eindadressen (van de bestemming). Volgens de Belastingdienst is het daardoor oncontroleerbaar of de gereden kilometers en de kilometerstanden wel kloppen. De rechtbank vindt het niet erg dat de bestemming van de privé-ritten niet is genoteerd. Uiteindelijk gaat het er immers om of eiser kan bewijzen dat de grens van 500 privékilometers per kalenderjaar niet is overschreden (zie 3.4.). Natuurlijk moet dat wel controleerbaar zijn, maar dat ís het ook: de zakelijke ritten die eiser heeft genoteerd kunnen worden geverifieerd aan de hand van zijn administratie en de kilometerstand van de auto wordt periodiek door derden geregistreerd (garage, RDW).

5.11.

De Belastingdienst is in de reconstructie geen ritten naar de garage tegengekomen. Volgens de Belastingdienst is een rit naar de garage 1,4 kilometer. Dit punt is in de bezwaarfase al aan de orde geweest (zie Bijlage 37 bij het verweerschrift). Eiser heeft gezegd dat de garages op de route van en naar huis liggen, zodat er bijna geen extra meters worden gemaakt als de auto naar de garage moet (misschien 50 tot 200 meter). Eiser heeft verder vermeld dat hij soms gaat lopen of wordt gehaald of gebracht door de garage of door zijn vrouw, en dat in één geval in 2016 ( [garage] , afstand 4 kilometer) de auto op een aanhanger is gebracht en gehaald. De Belastingdienst zegt hier in het verweerschrift niets over. De rechtbank twijfelt niet aan de verklaringen van eiser.

5.12.

Omdat er in wezen niets overblijft van de bevindingen van de Belastingdienst, heeft de rechtbank de gereconstrueerde rittenregistratie van eiser op haar eigen merites beoordeeld. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op de toelichting die eiser heeft gegeven op de gereden routes (zie 4.1.). Die toelichting heeft de Belastingdienst als zodanig niet betwist en vindt de rechtbank geloofwaardig. Verder heeft de rechtbank gelet op wat de rechtbank zelf heeft vastgesteld over de routes en de verantwoorde kilometers (zie 5.5). Ten slotte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de basis voor de reconstructie die eiser heeft gemaakt, niet is betwist (de 5.3.) en dat eiser de basisgegevens aan de Belastingdienst heeft gegeven (zie 1.8.).

5.13.

Behalve wat hiervoor allemaal is vermeld, heeft de rechtbank ook nog de volgende omstandigheden meegewogen:

- dat de gereconstrueerde rittenregistratie wat opzet en inrichting betreft (ook) volgens verweerder vrijwel helemaal voldoet aan de voorwaarden die de regelgeving aan een ‘echte’ rittenregistratie stelt;6

-

dat de routes die eiser heeft gereden, in zijn geval de meest gebruikelijke waren, aangezien hij met een zware auto met aanhanger reed en zijn routes standaard voorkomen in Google Maps;

-

dat eiser niet alleen zakelijke ritten, maar ook enkele privé-ritten heeft geregistreerd;

-

dat eiser volgens de Belastingdienst op grond van zijn gereconstrueerde rittenregistratie in totaal de volgende privékilometers heeft gereden: 216 kilometer (2015), 334 kilometer (2016) en 226 kilometer (2017);

-

dat eiser in privé nog enkele andere auto’s en motoren heeft, zodat hij (en zijn vrouw) de mogelijkheid had(den) om daarmee zijn (hun) normale privé-ritten te maken;

-

kleine afwijkingen niet zo raar zijn als we ons bedenken dat eiser zijn oorspronkelijke rittenregistratie door diefstal is kwijtgeraakt en dat hij de reconstructie enkele jaren later heeft moeten maken: wegen en routes veranderen in de loop van de tijd en dus kan het aantal kilometers volgens de routeplanner na verloop van tijd ook afwijken van de werkelijkheid uit het verleden.

5.14.

Op grond van al deze feiten en omstandigheden heeft de rechtbank er geen enkele twijfel over dat eiser in de jaren 2015, 2016 en 2017 per jaar niet meer dan 500 kilometer privé heeft gereden met de auto. Eiser is dus geslaagd in zijn zware bewijslast om dat overtuigend aan te tonen.

Wat betekent dit voor de navorderingsaanslagen?

6.1.

Eiser krijgt gelijk van de rechtbank. De bijtelling die is toegepast over de jaren 2015 tot en met 2017 moet volledig komen te vervallen. Daarom moeten de navorderingsaanslagen worden verminderd (zie 2.6.). Het belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verlaagd naar € 34.319 (2015), € 42.666 (2016) respectievelijk € 43.896 (2017). De belastingrente moet daardoor ook naar beneden.

6.2.

Verder zal de Belastingdienst in lijn met deze uitspraak van de rechtbank uitspraak op bezwaar gaan doen in de zaak over 2018. De Belastingdienst heeft op de zitting immers gezegd dat het jaar 2018 het fiscale lot van het jaar 2017 zal delen (zie 2.7.).

Wat moet er verder nog gebeuren?

7. De beroepen zijn gegrond. Daarom moet de Belastingdienst het griffierecht dat eiser heeft betaald om in beroep te gaan bij de rechtbank, aan eiser vergoeden. De rechtbank had eerst 3 x € 50 griffierecht in rekening gebracht, maar dat was niet terecht (omdat de 3 zaken uit één boekenonderzoek voortvloeien en dus samenhangen). Op de zitting heeft de rechtbank daarom al gezegd dat eiser het griffierecht in 2 zaken terugkrijgt van de rechtbank. Als het goed is, is dat intussen ook gebeurd. Blijft over een bedrag van € 50 in de zaak met nummer 22/433 (2015). Dat bedrag moet de Belastingdienst nu nog aan eiser betalen.

8. Verder moet de Belastingdienst een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. Op de zitting hebben partijen gezegd dat ze het eens zijn over de vraag hoe hoog die vergoeding moet zijn. Het gaat om € 759 voor rechtsbijstand plus € 46,50 aan reiskosten, samen dus € 805,50.

Wat is nu precies de beslissing van de rechtbank?

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslagen tot navorderingsaanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.319 (2015), € 42.666 (2016) respectievelijk € 43.896 (2017);

- vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 805,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Heidekamp, rechter, in aanwezigheid van A. Pavković, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.

w.g. rechter

Tekst

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof [plaats 4] -Leeuwarden.