Home

Rechtbank Noord-Nederland, 25-07-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2861, LEE 22/4287

Rechtbank Noord-Nederland, 25-07-2024, ECLI:NL:RBNNE:2024:2861, LEE 22/4287

Gegevens

Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Datum uitspraak
25 juli 2024
Datum publicatie
29 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2024:2861
Zaaknummer
LEE 22/4287
Relevante informatie
Art. 8:29 Awb, Art. 16 AWR, Art. 67ca AWR, Art. 2 BPB

Inhoudsindicatie

Eiser heeft voor het jaar 2016 geen aangifte voor de inkomstenbelasting ingediend. De inspecteur heeft niet binnen de reguliere aanslagtermijn van drie jaar na afloop van het belastingjaar, in dit geval uiterlijk op 31 december 2019, een definitieve aanslag opgelegd. De inspecteur heeft in deze zaak dus rechtstreeks een navorderingsaanslag opgelegd, en wel binnen de reguliere navorderingstermijn van vijf jaar na afloop van het belastingjaar.

De rechtbank oordeelt dat, ook als er geen aangifte is gedaan, de inspecteur binnen de aanslagtermijn een definitieve aanslag moet opleggen als hij bij het einde van die aanslagtermijn informatie heeft die – kort gezegd – erop wijst dat belasting is verschuldigd. De rechtbank oordeelt ook dat tot de informatie die de inspecteur op dat moment heeft het dossier van de belastingplichtige met daarin de aangiften en andere gegevens over de betreffende belastingsoort behoort.

De inspecteur had tegen het einde van de aanslagtermijn er redelijkerwijs bekend mee kunnen zijn dat eiser ook in 2016 box 3-belasting verschuldigd was. De aangiften en aanslagen over in ieder geval de jaren 2013 tot en met 2015 en 2018 waren op 31 december 2019 allemaal ingediend respectievelijk opgelegd en zaten dus in het IB/PVV-dossier van eiser (althans behoorden daar in te zitten). Uit de aard van de objecten (onroerende zaken) volgt dat eiser met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid ook op de peildatum 1 januari 2016 eigenaar was van de panden die hij volgens de door de inspecteur gevolgde aangiften over eerdere en latere jaren bezat. De inspecteur beschikte eind 2019 dus over genoeg gegevens om een definitieve aanslag op te leggen met de waarde van die panden in de grondslag voor box 3. Door toch geen definitieve aanslag op te leggen binnen de aanslagtermijn, heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim begaan. De inspecteur was daarom niet bevoegd om de navorderingsaanslag op te leggen. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag om deze reden.

Eiser heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. De rechtbank oordeelt dat er voor de bezwaarprocedure sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afgeweken kan worden van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent voor de bezwaarprocedure de verzochte integrale kostenvergoeding toe. Voor de beroepsprocedure is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van de forfaitaire bedragen afgeweken kan worden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: LEE 22/4287

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde van eiser] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst midden- en kleinbedrijf, kantoor Groningen, de inspecteur

(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde van de inspecteur] ).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2022.

1.1.

De inspecteur heeft aan eiser voor het jaar 2016 met dagtekening 13 december 2021 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 24.033. Ook heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur aan eiser een verzuimboete van € 2.639 opgelegd wegens het niet vragen om een uitnodiging tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2016.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van eiser gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de navorderingsaanslag verminderd tot een navorderingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.273 en de boete vernietigd. De belastingrente is dienovereenkomstig verminderd.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en heeft daarbij op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

1.5.

Bij brief van 14 april 2023 heeft eiser er onder meer op gewezen dat delen van de door de inspecteur ingebrachte stukken weggelakt zijn.

1.6.

In reactie op eisers brief van 14 april 2023 heeft de inspecteur (uiteindelijk) de ongeschoonde versie van de gelakte stukken overgelegd en daarbij, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht om beperkte kennisneming (de variant van geheimhouding waarin uitsluitend de rechtbank – en eiser dus niet – kennis neemt van die stukken). De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of dit beroep op beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Partijen hebben in dat kader met de geheimhoudingskamer van de van de rechtbank gecorrespondeerd.

1.7.

Bij tussenbeslissing van 13 december 2023 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank – kort gezegd – bepaald dat beperkte kennisneming van de ongeschoonde versie van de stukken gedeeltelijk gerechtvaardigd is.

1.8.

Bij brief van 28 december 2023 heeft eiser gereageerd op de tussenbeslissing. Eiser heeft laten weten toestemming te verlenen aan de hoofdkamer van de rechtbank om de ongelakte stukken ten aanzien waarvan de geheimhoudingskamer de beperkte kennisneming gerechtvaardigd heeft geacht, te gebruiken bij de beoordeling van het beroep.

1.9.

Bij brief van 18 januari 2024 heeft de inspecteur gereageerd op de tussenbeslissing. De inspecteur heeft daarbij de stukken opnieuw overgelegd, waarbij de inspecteur ditmaal alleen de delen heeft gelakt waarvan de geheimhoudingskamer had geoordeeld dat het beroep op beperkte kennisneming gerechtvaardigd is.

1.10.

Eiser heeft in zijn brieven van 14 april 2023 en 28 december 2023 de rechtbank verzocht om een conclusie van repliek te mogen indienen. De rechtbank heeft deze verzoeken op 28 februari 2024 afgewezen.

1.11.

Bij brief van 2 mei 2024 heeft eiser een nader stuk (tiendagenstuk) ingediend.

1.12.

De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, bijgestaan door [naam 1] en de gemachtigde van de inspecteur, bijgestaan door [naam 2] en mr. [naam 3] .

Feiten

2.1.

Eiser woonde heel 2016 in [buitenland] .

2.2.

Eiser is sinds in ieder geval 2010 eigenaar van een aantal in Nederland gelegen onroerende zaken.

2.3.

Eiser is vanwege de Nederlandse onroerende zaken waarvan hij eigenaar is, in de jaren 2011 tot en met 2016 buitenlands belastingplichtige voor de IB/PVV. In het jaar 2017 is eiser geremigreerd naar Nederland.

2.4.

Eiser is door de inspecteur niet uitgenodigd om aangifte IB/PVV te doen over de jaren 2010 tot en met 2016.

2.5.

Eiser heeft spontaan aangifte gedaan voor de IB/PVV over de jaren 2011, 2012, 2013, 2014, 2015. Ook heeft eiser aangifte IB/PVV gedaan over de jaren 2017 en 2018.

2.6.

Eiser heeft geen aangifte IB/PVV 2016 ingediend.

2.7.

Op 1 januari 2016 was eiser eigenaar van de volgende, in Nederland gelegen, onroerende zaken:

-

[adres 1] ;

-

[adres 2] ;

-

[adres 3] ;

-

[adres 4] ;

-

[adres 5] ;

-

[adres 6] ;

-

[adres 7] ;

-

[adres 8] .

2.8.

Deze acht onroerende zaken, waarvan eiser op 1 januari 2016 eigenaar was (zie 2.7.), heeft hij in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2013, 2014, 2015 en 2017 ook opgenomen. In de jaren daarvoor is steeds ten minste één van deze panden in de aangifte IB/PVV opgenomen. In de aangifte IB/PVV 2018 waren, behoudens [adres 1] , ook alle voorgenoemde panden opgenomen.

2.9.

Eiser heeft op 2 november 2015 aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 gedaan. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2013 op 3 februari 2016 vastgesteld.

2.10.

Eiser heef op 7 mei 2018 aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2014 op 22 juni 2018 vastgesteld. Eiser heeft deze (buiten de aanslagtermijn vastgestelde) aanslag betaald.

2.11.

Eiser heeft op 7 mei 2018 aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 gedaan. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2015 op 6 juli 2018 vastgesteld.

2.12.

Eiser heeft op 15 november 2019 aangifte IB/PVV voor het jaar 2017 gedaan. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 op 29 september 2020 vastgesteld.

2.13.

Eiser heeft op 3 mei 2019 aangifte IB/PVV voor het jaar 2018 gedaan. De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2018 op 5 september 2019 vastgesteld.

2.14.

Naar aanleiding van door de inspecteur gestelde vragen over de aangiften IB/PVV 2018 van eiser en zijn partner, is door de gemachtigde van eiser geconstateerd dat de aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 nooit daadwerkelijk was ingediend. In zijn e-mail van 15 september 2021 heeft de gemachtigde dit met de inspecteur gedeeld en daarvoor een verklaring gegeven.

2.15.

Bij e-mail van 15 november 2021 met als onderwerp ‘navorderingsaanslag IB/PVV 2016’ deelt de inspecteur gemachtigde van eiser mee dat hij informatie heeft waaruit blijkt dat eiser in 2016 onroerende zaken in Nederland in bezit had, en verzoekt hij ter zake daarvan om nadere informatie van eiser.

2.16.

In reactie op de e-mail van 15 november 2021 (2.15.) heeft de gemachtigde van eiser bij e-mail van 26 november 2021 aan de inspecteur – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:

Wij verzorgen sedert het belastingjaar 2011 de belastingaangiften van belanghebbende, die tot en met eind 2016 steeds in het buitenland woonde. Hoewel wij consequent - sinds belastingjaar 2011 - inkomstenbelastingaangiften namens belanghebbende hebben ingediend, is er pas voor het eerst voor het belastingjaar 2017 daadwerkelijk een aangifte inkomstenbelasting uitgereikt.

Over al deze jaren tot 2017 is door belanghebbende spontaan aangifte gedaan en zijn er over al deze jaren belastingaanslagen opgelegd en betaald.

Alleen voor het jaar 2016 is verzuimd om aangifte te doen. Zoals al eerder vermeld is dat per abuis niet gebeurd. De aangifte stond klaar in de aangiftesoftware, maar is om onbekende redenen niet digitaal ingediend. Hetzelfde geldt voor de aangifte van de partner van belanghebbende en voor haar pakt het niet-indienen van de aangifte ongunstig uit, dus van kwade trouw kan geen enkele sprake zijn.

Normaal gesproken wordt het abusievelijk niet-indienen van een aangifte tijdig door ons kantoor onderkend door het feit dat de aangifte in de voortgangslijsten van de zogenaamde ‘becon-uitstelregeling' open blijft staan, of dat de belastingplichtige een herinnering en aanmaning van de belastingdienst krijgt. Omdat belanghebbende niet in de uitstelregeling was opgenomen en er ook geen aangifte was uitgereikt, zijn er geen signalen geweest dat de aangifte nog niet was ingediend. Wij betreuren dat, maar kunnen dat niet meer terugdraaien. Daarnaast was dit verzuim voor 2016 ook al aan de orde geweest in de correspondentie over de aangiften 2017 en hebben wij samen met u vastgesteld dat er in dit geval geen aanleiding bestond om over 2016 nog een aanslag op te leggen.

Hoewel wij onderkennen en benadrukken dat er bij een veronderstelde belastingplicht aangifte gedaan moet worden, ook al wordt er geen aangifte uitgereikt, kunnen wij niet anders constateren dan dat belanghebbende zich altijd als een voorbeeldige belastingplichtige heeft gedragen.

De omissies in de jaren 2016 en 2018 vallen belastingplichtige niet te verwijten en worden veroorzaakt door een hoogst ongelukkige samenloop van omstandigheden. Beide omissies hadden tijdig door de belastingdienst hersteld kunnen worden, maar voor 2016 is er bewust voor gekozen om dat niet te doen en voor 2018 hebben zowel gemachtigde als de belastingdienst ten onrechte te veel vertrouwd op de gebruikte software en de geautomatiseerde afdoening.”

Beoordeling door de rechtbank

Conclusie en gevolgen

Beslissing

Informatie over hoger beroep