Home

Rechtbank Rotterdam, 12-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4091, ROT 20/1784

Rechtbank Rotterdam, 12-05-2021, ECLI:NL:RBROT:2021:4091, ROT 20/1784

Gegevens

Instantie
Rechtbank Rotterdam
Datum uitspraak
12 mei 2021
Datum publicatie
24 mei 2021
ECLI
ECLI:NL:RBROT:2021:4091
Formele relaties
Zaaknummer
ROT 20/1784

Inhoudsindicatie

Wegingsfactor; verweerder heeft in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat sprake is van een lichte zaak. Verweerder heeft ook terecht 1 punt voor de hoorgesprekken toegekend, omdat geen sprake is van twee afzonderlijke hoorgesprekken.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 20/1784

gemachtigde: mr. N.G.A Voorbach,

en

gemachtigde: R.M.S. Mahboeb.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 4 juli 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 64,42, bestaande uit

€ 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten naheffing.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een kostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5.

Eiseres heeft beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021.

Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn kantoorgenoot mr. D.J. Koopmans.

Overwegingen

1. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Meer specifiek in geschil is of verweerder terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast en of verweerder terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting(en).

2. Eiseres voert aan dat verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding niet toereikend heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de standaard wegingsfactor 1 (gemiddeld), zodat de gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (licht) te laag is.

2.1.

Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën - van ‘zeer licht’ tot ‘zeer zwaar’ - met een bijbehorende wegingsfactor. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293 geoordeeld dat voor de toepassing van het Bpb en de daarbij behorende Bijlage de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.

2.2.

Bij de beoordeling in welke gewichtscategorie een zaak valt, heeft verweerder dus een zekere vrijheid om dat naar eigen inzicht te bepalen. Die vrijheid brengt mee dat de rechtbank zich in beroep zal beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder gelet op de aard, het belang, de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak, in redelijkheid tot haar oordeel over de wegingsfactor heeft kunnen komen (terughoudende toetsing).

2.3.

De rechtbank oordeelt als volgt. In een zaak waarin eiseres een standaard bezwaarschrift heeft ingediend en geen aanvullende gronden heeft aangevoerd en waarin de naheffingsaanslag parkeerbelastingen uit pragmatische overwegingen is vernietigd, zoals in de onderhavige zaak, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat sprake is van een lichte zaak. Aan dit oordeel doet niet af, wat daar verder ook van zij, dat er verschillende opvattingen bestaan ten aanzien van de wegingsfactor, dat Hof Arnhem-Leeuwarden standaard een wegingsfactor toepast van een heel punt en dat Hof Amsterdam (Hof van Amsterdam van 1 december 2020, ECLI:GHAMS:2020:3283) een wegingsfactor van 1 heeft toegepast. Ook de verwijzing naar de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:527 treft geen doel, nu de Hoge Raad anders heeft geoordeeld (zie 2.1). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om over de toegepaste wegingsfactor anders te oordelen dan verweerder. Anders dan eiseres stelt, hoeft verweerder in een geval als dit niet nader te motiveren waarom een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.

3. Eiseres stelt voor het eerst op de zitting dat er twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, zodat verweerder ten onrechte slechts één punt heeft toegekend voor de hoorzittingen.

3.1.

In het hoorverslag met datum 8 januari 2020 staat het volgende vermeld:

“Mw. Koopmans heeft vermeld dat er een uitspraak aanwezig is van de Rechtbank hierover en

heeft verder gevraagd naar een bewijs van het laden en lossen, het gewicht van de goederen,

wat precies geladen en gelost op de betreffende datum en tijdstip.

Dhr. Voorbach heeft aangegeven dat hij graag de betreffende uitspraak wil ontvangen. Mw.

Koopmans heeft toegezegd dat zij deze uitspraak na het anonimiseren, binnen paar dagen zal

mailen.”

3.2.

Gelet op de inhoud van het hoorverslag kan niet gezegd worden dat sprake is van twee afzonderlijke hoorzittingen. De gemachtigde van eiser heeft namelijk zelf gevraagd om een afschrift van de uitspraak waar verweerder naar verwees. Daarnaast moest de uitspraak nog geanonimiseerd worden, zodat niet van verweerder kan worden verwacht dat de hoorzitting op dezelfde dag afgerond kon worden. Daar komt bij dat het vervolg van dit hoorgesprek is voortgezet op een reeds geplande hoorzitting met dezelfde gemachtigde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onder zulke omstandigheden terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van

mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.

De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel