Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-02-2012, BW9925, AWB 09/517, AWB 09/519, AWB 09/521, AWB 09/522, AWB 09/529, AWB 09/530, AWB 09/531, AWB 09/532

Rechtbank 's-Gravenhage, 14-02-2012, BW9925, AWB 09/517, AWB 09/519, AWB 09/521, AWB 09/522, AWB 09/529, AWB 09/530, AWB 09/531, AWB 09/532

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
14 februari 2012
Datum publicatie
29 juni 2012
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BW9925
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 09/517, AWB 09/519, AWB 09/521, AWB 09/522, AWB 09/529, AWB 09/530, AWB 09/531, AWB 09/532

Inhoudsindicatie

Vpb

Rechtbank Den Haag oordeelt dat twee Maltese regelingen tezamen bezien bewerkstelligen dat het belastingverdrag Nederland-Malta buiten toepassing wordt gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

Afdeling 4, meervoudige kamer

Procedurenummers: AWB 09/517, AWB 09/519, AWB 09/521, AWB 09/522, AWB 09/529, AWB 09/530, AWB 09/531, AWB 09/532, AWB 09/533, AWB 09/534, AWB 09/535, AWB 09/536, AWB 09/537 en AWB 09/538

Uitspraakdatum: 14 februari 2012

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

In het geding tussen

[X 1] b.v, zetelend te [Z], eiseres 1,

[X 2] b.v.., zetelend te [Z], eiseres 2,

[X 3] b.v., zetelend te [Z], eiseres 3

hierna ook afzonderlijk en tezamen aangeduid als: eiseres 1, 2 of 3 dan wel eiseressen,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

I PROCESVERLOOP

Eiseres 1

2000 (AWB 09/517 DIVBEL)

1.1. Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2000 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage van € 74.183 opgelegd.

1.2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 44.509.

2001 (AWB 09/519 DIVBEL)

1.3. Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2001 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage van € 1.701.675 opgelegd.

1.4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.020.973.

2002 (AWB 09/521 VPB)

1.5. Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [a]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 156.502 . Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweeder eiseres bij beschikking € 7.051 heffingsrente in rekening gebracht.

1.6. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

2003 (AWB 09/522 VPB)

1.7. Verweerder heeft eiseres voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [b]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.690.043. Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 99.182 heffingsrente in rekening gebracht.

1.8. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

1.9. Eiseres heeft bij de motivering van haar beroepschrift voor het jaar 2003 een herziene aangifte vennootschapsbelasting voor dat jaar gevoegd. Daarin heeft zij voor dat jaar een verlies van € 20.848 aangegeven.

Eiseres 2

2000 (AWB 09/529 DIVBEL)

1.10. Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2000 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage van € 2.554 opgelegd

1.11. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 1.532.

2001 (AWB 09/530 DIVBEL)

1.12. Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2001 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage van € 249.579 opgelegd.

1.13. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 149.747.

2000 (AWB 09/531 VPB)

1.14. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2000 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [c]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 27.453 (NLG 60.498) . Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 1.052 (NLG 2.320) heffingsrente in rekening gebracht.

1.15. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen aanslag. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

2001 (AWB 09/532 VPB)

1.16. Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [d]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 21.179 conform de aangifte. Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend.

1.17. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder

heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

2002 (AWB 09/533 VPB)

1.18 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [e]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 2.833.. Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 109 heffingsrente in rekening gebracht

1.19. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder

heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres 3

2000 (AWB 09/534 DIVBEL)

1.20 Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2000 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage van € 5.899 opgelegd

1.21 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft

bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.539.

2001 (AWB 09/535 DIVBEL)

1.22. Verweerder heeft eiseres wegens het niet afdragen van dividendbelasting over door haar in 2001 uitgekeerd dividend een naheffingsaanslag in de dividendbelasting ten bedrage

van € 680.670 opgelegd.

1.23. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Verweerder heeft

bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 408.402.

2001 (AWB 09/536 VPB)

1.24 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [f]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 122.825 . Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 3.859 heffingsrente in rekening gebracht.

1.25 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder

heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

2002 (AWB 09/537 VPB)

1.26 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [g]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 26.402 . Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 1.050 heffingsrente in rekening gebracht.

1.27 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder

heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

2003 (AWB 09/538 VPB)

1.28 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag in de vennootschapsbelasting (aanslagnummer [h]) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 17.841 . Hierbij heeft verweerder niet de door eiseres gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Terzake van de aanslag heeft verweerder eiseres bij beschikking € 553 heffingsrente in rekening gebracht.

1.29 Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Verweerder

heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 december 2008 de aanslag gehandhaafd.

Alle zaken

1.30. Indien eiseres niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld tegen een door verweerder gegeven beschikking heffingsrente, merkt de rechtbank het bezwaar en het beroep tegen de aanslag ter zake waarbij de beschikking heffingsrente is gegeven, aan als bezwaar en beroep tegen de beschikking heffingsrente.

1.31. Indien eiseres niet uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt en vervolgens beroep heeft ingesteld tegen de verliesvaststellingsbeschikking die verweerder voor de vennootschapsbelasting met betrekking tot een hiervoor genoemd boekjaar heeft gegeven dan wel die in de aanslag in de vennootschapsbelasting voor een hiervoor genoemd boekjaar besloten ligt, merkt de rechtbank - voor zover van belang - het bezwaar en het beroep tegen de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het desbetreffende boekjaar aan als bezwaar en beroep tegen de verliesvaststellingsbeschikking voor dat boekjaar.

1.32. Eiseres heeft bij brieven van 19 januari 2009, ontvangen door de rechtbank op

21 januari 2009, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder.

1.33. Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en verweerschriften ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 15 januari 2010 nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Deze brief en de daarbij gevoegde stukken zijn op 18 januari 2010 in afschrift aan verweerder verzonden.

1.34. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2010 te 's-Gravenhage. Namens eiseres zijn verschenen [A] en zijn gemachtigde [B] tot bijstand vergezeld door [C], [D] en [E]. Namens verweerder zijn verschenen [F] en [G]. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota aan de rechtbank en aan de wederpartij overgelegd.

1.35 De zaken zijn gezamenlijk behandeld. Tevens heeft de rechtbank op deze zitting de zaken van [H] b.v. (AWB 09/523, AWB 09/524, AWB 09/526, AWB 09/527, AWB 09/528) behandeld. Hetgeen in één van de ter zitting behandelde zaken is gesteld en aangevoerd, wordt geacht ook te zijn gesteld en aangevoerd in de andere op de zitting behandelde zaken.

1.36 In de zaken van [H] b.v. (AWB 09/523, AWB 09/524, AWB 09/526, AWB 09/527, AWB 09/528) heeft de rechtbank in één geschrift apart uitspraak gedaan.

1.37. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. De rechtbank heeft in haar schorsingsbeslissing van 26 januari 2010, verzonden op 4 februari 2010 schriftelijk aan partijen verzocht nadere informatie en stukken aan de rechtbank te geven respectievelijk te overleggen.

1.38. Bij brieven van 3 februari 2010 heeft [E] namens eiseres. nadere stukken aan de rechtbank overgelegd. Deze brief, inclusief de nadere stukken, is in afschrift aan verweerder gezonden. Verweerder heeft op 18 februari 2010 een brief aan de rechtbank gezonden. Deze brief is in afschrift aan de gemachtigde van eiseres verzonden. Bij brief van 19 februari 2010 heeft [C] namens eiseres nadere stukken aan de rechtbank gezonden. Deze brief, inclusief nadere stukken, is in afschrift aan verweerder gezonden. Verweerder heeft op 17 maart 2010 een brief aan de rechtbank gezonden. Een afschrift hiervan is aan de gemachtigde van eiseres gezonden. Gemachtigde heeft bij brief van 22 maart 2010 nadere stukken aan de rechtbank gezonden. Een afschrift hiervan is aan verweerder gezonden.

1.39. Partijen hebben erin toegestemd dat de rechtbank uitspraak doet zonder nadere zitting. Met toepassing van artikel 8:57 van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

II OVERWEGINGEN

Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

Algemeen

2.1. [A] (hierna: de aandeelhouder) was in de onderhavige jaren enig aandeelhouder van eiseres 1, eiseres 2 en eiseres 3 (hierna: eiseres dan wel eiseressen). De aandeelhouder is sinds 28 september 1999 in Zwitserland woonachtig.

2.2. Met ingang van 20 september 1999 zijn eiseressen feitelijk op Malta gevestigd. Vanaf die datum hielden eiseressen zich bezig met het in- en uitlenen van geld. Eiseressen hebben voorafgaand aan de zetelverplaatsing hun deelnemingen en overige bezittingen grotendeels vervreemd.

2.3 Omstreeks 8 januari 2001 hebben eiseres 1 en eiseres 2 aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan voor het jaar 1999. In deze aangiften hebben zij voor de na 20 september 1999 behaalde winst een aftrek elders belast verzocht van respectievelijk € 72.609 (NLG 160.010) en € 4.576 (NLG 10.084). Dit verzoek is gebaseerd op de Overeenkomst van 18 mei 1977 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Malta tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zoals gewijzigd bij Protocol van 18 juli 1995 (hierna: het belastingverdrag Nederland-Malta). Eiseres 3 heeft in haar eveneens omstreeks 8 januari 2001 ingediende aangifte vennootschapsbelasting 1999 bij specificatie 4, 'voorkoming dubbele belasting', vermeld dat zij NLG 72.011 aan winst in Malta heeft behaald; het aangegeven belastbaar bedrag is nihil.

2.4. Op 17 september 2001 heeft het 'Office of Inland Revenue' van Malta verklaard dat eiseressen bij aandeelhoudersbesluit van 20 september 1999 hun zetel en feitelijke leiding naar Malta hebben verplaatst en dat zij vanaf die datum inwoner van Malta zijn geworden. Tevens is verklaard dat de vennootschappen in Malta aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen naar een tarief van 35%.

2.5. Na een beoordeling van de zetelverplaatsing van eiseres zijn door verweerder de definitieve aanslagen vennootschapsbelasting 1999 conform de door eiseres ingediende aangiften vastgesteld.

2.6. Op 16 januari 2006 heeft de 'Director International Taxation' van het 'Office of Inland Revenue' het volgende verklaard:

" (...) I am to inform you that no special regimes have been identified and mutually agreed in terms of paragraph 3 of article 30 of the tax treaty between Malta and the Netherlands.

Only the Malta International Business Activities Act, 1988 was identified in Exchange of Letters dated 18 July, 1995 between Malta and the Netherlands (see Legal Notice 146 of 1999) as a special regime as meant in the provisions of paragraph 1 of Article 30 of the relevant tax treaty."

De Maltese belastingheffing

2.7. Van op Malta gevestigde vennootschappen wordt op grond van de 'Income Tax Act' (hierna: ITA) inkomstenbelasting geheven. Het algemene tarief van deze belasting bedroeg in de onderhavige jaren 35%.

2.8. In 1988 heeft Malta de 'Malta International Business Activities Act' (hierna: MIBA) ingevoerd. De MIBA voorzag in een aantal belastingvoordelen. Op grond van de MIBA konden naar Maltees recht opgerichte vennootschappen en naar buitenlands recht opgerichte en in Malta gevestigde vennootschappen die vergelijkbaar waren met naar Maltees recht opgerichte vennootschappen, worden aangemerkt en geregistreerd als 'off-shore companies' mits zij zich in essentie bezig hielden met off-shore activiteiten . Eén van de andere voorwaarden waaraan een vennootschap moest voldoen om als off-shore company te worden aangemerkt, was dat zij buitenlandse (niet-Maltese) aandeelhouders had. In de MIBA werd onderscheid gemaakt tussen trading en non-trading offshore companies. Ingevolge de ITA waren off-shore companies die op Malta waren gevestigd in beginsel inkomstenbelasting verschuldigd, maar op grond van de MIBA waren non-trading off-shore companies daarvan vrijgesteld. Voorts was ter zake van aan de (buitenlandse) aandeelhouder van een dergelijke vennootschap uitgekeerd dividend geen Maltese bronbelasting verschuldigd.

2.9 Bij notawisseling van 18 juli 1995 hebben de bevoegde autoriteiten van Nederland en Malta de MIBA gezamenlijk aangewezen als bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta.

Flat-rate foreign tax credit

2.10. Met ingang van 23 september 1994 is de ITA gewijzigd. Hierbij is de flat-rate foreign tax credit (hierna: FTC) ingevoerd. Eveneens per 23 september 1994 is de 'Income Tax Management Act' (hierna: ITMA) ingevoerd. De ITMA bevat een teruggaafregeling op grond waarvan de door Maltese vennootschappen betaalde inkomstenbelasting, die drukt op uitgekeerde dividenden, kon worden teruggevraagd (hierna: de belastingteruggaafregeling; zie verder onder 2.11 ). Met ingang van het belastingjaar 1996 diende de voor uitdeling beschikbare winst van een op Malta gevestigde vennootschap voor de toepassing van de ITA aan verschillende 'accounts' te worden toegerekend. Eén daarvan was de foreign income account. Aan de foreign income account werden de uit buitenlandse bronnen ontvangen inkomsten (waaronder rente, royalty's, dividenden, huur) toegerekend.Voor de op die inkomsten drukkende Maltese inkomstenbelasting verkreeg de vennootschap een FTC. Dit leidt er toe, althans zo begrijpt de rechtbank, dat zonder rekening te houden met kosten, het effectieve tarief inkomstenbelasting 18,75% bedraagt

De belastingteruggaafregeling

2.11. Op grond van de ITMA werd buitenlandse aandeelhouders in de onderhavige jaren op verzoek een teruggaaf verleend van 2/3 van de Maltese inkomstenbelasting die de vennootschap was verschuldigd terzake van het inkomen dat was opgenomen in de foreign income account, mits dit inkomen als dividend werd uitgekeerd. Voor zover in de foreign income account opgenomen en uitgekeerde winst afkomstig was van een participating holding of resulteerde uit de vervreemding van een zogenoemde participating holding, kon de aandeelhouder het volledige bedrag van de over deze winst geheven Maltese inkomstenbelasting terugvragen.

2.12. In een document van de Europese Commissie met als onderwerp 'State aids (...) - Malta Tax incentives in favour of "International Trading Companies" and "Companies with Foreign Income" is het volgende vermeld:

"The CFI scheme

27. For Maltese tax purposes, all the non-ITC companies divide their business earnings into two schedules including income from domestic sources and income from foreign sources. The foreign income account includes all income and capital gains derived from foreign assets and profits and from a branch, agency or permanent establishment located outside Malta. Maltese companies receiving foreign-source income allocate this income to a so-called foreign income account, which will be taxed at the standard corporate tax rate of 35%, similarly to the domestic income. However, unlike the domestic income, the foreign income is entitled to foreign tax credit relief with respect to taxes incurred abroad. Furthermore, when a Maltese company further distributes the profits deriving from the foreign source income account to its non-Maltese shareholders, the latter receive an extraordinary tax refund on top of the foreign tax relief. The combination of the refund and the foreign tax relief on foreign source profits may result in zero or minimal taxation (up to 6.25% effective tax rate) in Malta, in lieu of the ordinary 35% tax rate. "

2.13. Eiseressen hebben hun winsten aan de aandeelhouder uitgekeerd en de aandeelhouder heeft vervolgens op grond van de Maltese belastingteruggaafregeling op verzoek een teruggaaf van 2/3 van de van eiseressen geheven inkomstenbelasting ontvangen.

Dividenduitkeringen door eiseressen aan de aandeelhouder

2.14. Eiseres 1 heeft de volgende dividenduitkeringen aan haar aandeelhouder gedaan:

- op 29 december 2000: € 296.732 (NLG 653.912)

- op 1 november 2001: € 6.806.703 (NLG 15.000.000)

Eiseres 2 heeft de volgende dividenduitkeringen aan haar aandeelhouder gedaan:

- op 29 december 2000: € 10.218 (NLG 22.519)

- op 1 november 2001: € 998.316 (NLG 2.200.000)

Eiseres 3 heeft de volgende dividenduitkeringen aan haar aandeelhouder gedaan:

- op 29 december 2000: € 23.597 (NLG 52.002)

- op 1 november 2001: € 2.722.681 (NLG 6.000.000)

2.15. Bij brief van14 januari 2002 heeft verweerder aan eiseressen het volgende meegedeeld:

"Op 19 november 2001 heb ik ontvangen de aangifte dividendbelasting, dividend

[f 15.000.000/f 2.200.000/f 6.000.000]. Ik ga akkoord met inhouding van 0%, mits u mij binnen twee weken doet toekomen een verzoek waarin u verzoekt ontslagen te worden van de verplichting tot inhouding van dividendbelasting voor zover deze meer dan 0% bedraagt.

Voor de volledigheid verwijs ik naar de uitvoeringsvoorschriften behorende bij het door u toegepaste Verdrag en het Besluit van 4 januari 1999, nr. IFZ98/1470M."

2.16 Eiseressen hebben daarop bij brief van 16 januari 2002 gereageerd. Deze brief luidt, voor zover hier van belang:

"Betreft: verzoek te worden ontslagen van de verplichting tot inhouding van dividendbelasting. (...)

In antwoord op uw akkoord (opgenomen in uw brief van 14 januari 2002 met kenmerk [i]) omtrent de inhouding van 0% dividendbelasting over het door [eiseressen] uitgekeerde dividend, verzoeken wij namens [eiseressen] voornoemde vennootschap te ontslaan van de verplichting tot inhouding van dividendbelasting voor zover deze meer dan 0% bedraagt."

2.17. In antwoord op deze brief heeft verweerder eiseressen bij brief van 31 januari 2002 het volgende bericht:

"N.a.v. uw brief van 16 januari 2002 en mijn brief van 14 januari 2002, verzoek ik u nogmaals te doen toekomen een verzoek, waarin u verzoekt ontslagen te worden van de verplichting tot inhouding van dividendbelasting voor zover deze meer dan 0% bedraagt. Voor de volledigheid verwijs ik naar het verdrag met Malta en het Besluit van 4 januari 1999. nr. IFZ98/1470M (zie bijgevoegde kopie)."

2.18 De gemachtigde van eiseressen heeft niet op de brieven van verweerder van

31 januari 2002 gereageerd.

2.19. Eiseressen hebben van de in 2.14 vermelde dividenduitkeringen aangifte dividendbelasting gedaan en daarbij om vrijstelling van Nederlandse dividendbelasting verzocht. Vervolgens heeft verweerder de in geschil zijnde naheffingsaanslagen dividendbelasting opgelegd.

2.20. Op 17 oktober 2006 heeft een hoorgesprek tussen eiseressen en verweerder plaatsgevonden.

2.21. Verweerder heeft de naheffingsaanslagen na bezwaar verminderd. Hierbij heeft hij op grond van artikel 9, tweede lid, onderdeel a, onder ii, van het Verdrag van 12 november 1951 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen Trb. 1951, 148, zoals gewijzigd op 22 juni 1966, Trb. 1966, 177 (hierna: het belastingverdrag Nederland- Zwitserland) het bij de vaststelling van de naheffingsaanslagen toegepaste tarief van 25% verlaagd tot 15% .

Geschil

3.1. Wat betreft de vennootschapsbelasting is in geschil is of eiseressen voor de onderhavige jaren op grond van het belastingverdrag Nederland-Malta recht hebben op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta aan het verlenen van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting in de weg staat. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is nog in geschil of het vertrouwensbeginsel verweerder ertoe noopt eiseressen een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen.

3.2. Voorts is in geschil is of eiseressen Nederlandse dividendbelasting zijn verschuldigd over de onder 2.14 vermelde dividenden. Het geschil spitst zich toe op de vraag of artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta de toepassing van artikel 10, zesde lid, van dat belastingverdrag verhindert. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag is nog in geschil of het vertrouwensbeginsel verweerder ertoe noopt heffing van dividendbelasting achterwege te laten.

3.3. Niet in geschil is dat de plaats van feitelijke leiding van eiseressen vanaf

20 september 1999 op Malta is gelegen en dat eiseressen met ingang van die datum aan de Maltese inkomstenbelasting zijn onderworpen.

3.4. Eiseressen nemen het standpunt in dat zij, wat betreft de vennootschapsbelasting, recht hebben op de door hen gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en voeren daartoe -samengevat- het volgende aan.

3.4.1. Artikel 30, eerste lid, van het verdrag Nederland-Malta is in dit geval niet van toepassing. Eiseressen zijn op Malta niet onderworpen aan een bijzonder regime. De belastingteruggaafregeling geldt niet voor eiseressen maar voor de aandeelhouder en dient reeds daarom bij de beantwoording van de in geschil zijnde vragen buiten beschouwing te blijven, Bovendien geldt de belastingteruggaafregeling uitsluitend indien en voor zover de vennootschappen dividend uitkeren en is de belastingteruggaafregeling niet door Nederland en Malta als een bijzonder regime aangemerkt. Evenmin is de belastingteruggaafregeling een nieuw wettelijk voorschrift ter vervanging van de MIBA. Tenslotte is de FTC niet gelijksoortig aan de MIBA.

3.4.2 Indien wordt beslist dat eiseressen op grond van het Verdrag Nederland-Malta en de wet geen recht hebben op de door hen gevraagde aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, verplicht het vertrouwensbeginsel de inspecteur tot verlening van die aftrek.

Verweerder heeft, na beantwoording van vragen over de zetelverplaatsing naar Malta, de aangiften vennootschapsbelasting van eiseressen voor het jaar 1999 gevolgd en heeft voor dat jaar aan eiseres 1 en eiseres 2 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Dit heeft bij eiseressen de indruk gewekt dat er sprake was van een bewuste standpuntbepaling van verweerder, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen mochten ontlenen dat verweerder de aftrek ter voorkoming van dubbele belastingen ook in de volgende jaren zou verlenen.

3.5 Wat betreft de dividendbelasting nemen eiseressen het standpunt in dat verweerder over de onder 2.14 vermelde dividenduitkeringen geen dividendbelasting mocht naheffen. Ter onderbouwing van dit standpunt voeren zij -samengevat - het volgende aan.

3.5.1. Artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta staat niet aan de toepassing van artikel 10, zesde lid, van dat verdrag in de weg. Met betrekking tot de dividendbelasting kan immers niet gezegd worden dat eiseressen of de aandeelhouder geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld is van belasting uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van beide staten. Mitsdien is artikel 10, lid 6, van het belastingverdrag Nederland-Malta van toepassing. Deze verdragsbepaling verbiedt Nederland dividendbelasting te heffen over de onder 2.14 genoemde winstuitkeringen.

3.5.2. Indien wordt beslist dat artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta aan de toepassing van artikel 10, zesde lid, van dat verdrag in de weg staat, verplicht het vertrouwensbeginsel de inspecteur de heffing van dividendbelasting over de onder 2.14 genoemde dividenduitkeringen achterwege te laten. De onder 2.15 en 2.17 genoemde brieven van verweerder behelzen een akkoordverklaring onder opschortende voorwaarde. Aan de opschortende voorwaarde is voldaan met de onder 2.16 genoemde brieven van eiseressen. De opschortende voorwaarde in de onder 2.15 genoemde brief hield immers niet in dat verlening van de toestemming afhankelijk werd gesteld van de verstrekking door eiseressen van de in onderdeel 5 van het besluit van 4 januari 1999, nr. IFZ98/1470M, genoemde gegevens.

3.6 Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken.

3.7. Voor het overige wijst de rechtbank naar de gedingstukken.

3.8. Eiseressen concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen vennootschapsbelasting tot nihil en vernietiging van de naheffingsaanslagen. Wat betreft de aan eiseres 1 voor het boekjaar 2003 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting, concludeert eiseres 1 primair tot vermindering van de aanslag tot nihil en vaststelling van het verlies op € 20.848 en subsidair tot vermindering van de aanslag tot nihil.

3.9. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Beoordeling van het geschil

Verdragskader

4.1. Artikel 30 van het belastingverdrag Nederland-Malta luidt voor zover van belang, als volgt:

"1. Deze Overeenkomst is niet van toepassing op lichamen of andere personen die geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van belasting uit hoofde van een bijzondere regeling krachtens de wetten van een van beide Staten. (...)

3. De bevoegde autoriteiten van de Staten zullen in onderlinge overeenstemming beslissen welke bijzondere regeling bedoeld wordt in de bepalingen van het eerste lid van dit artikel. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op gelijke of in wezen gelijksoortige wettelijke voorschriften die naast of in de plaats van een dergelijke bijzondere regeling worden uitgevaardigd na 1 januari 1993, tenzij de bevoegde autoriteiten van de Staten in onderlinge overeenstemming anders beslissen."

Artikel 10, zesde lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta luidt als volgt:

"6. Indien een lichaam dat inwoner is van een van de Staten, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden worden betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn."

Eiseres 3

4.2. De beroepen van eiseres 3 in de zaken AWB 09/536 VPB (2001), AWB 09/537 VPB (2002) en AWB 09/538 VPB (2003) zal de rechtbank gegrond verklaren nu uit door verweerder na de zitting aangedragen informatie is gebleken dat er met de winsten uit die jaren nog zodanige bedragen aan verliezen kunnen worden verrekend, dat de belastbare bedragen reeds op die grond tot nihil moeten worden verminderd. De vraag of door eiseres terecht een beroep is gedaan op de aftrek elders belast, is daarmee voor eiseres 3 zonder belang en behoeft derhalve geen behandeling meer.

4.3. Met betrekking tot de beroepen van eiseres 1 (zaaknummers AWB 09/521 VPB (2002) en AWB 09/522 VPB (2003) en van eiseres 2 (zaaknummers AWB 09/531 VPB (2000), AWB 09/532 VPB (2001) en AWB 09/533 VPB (2002), oordeelt de rechtbank als volgt.

Eiseres 1

4.4. Als bijlage bij de op 17 maart 2009 ingediende aanvulling van het eerder ingediende pro forma beroepschrift heeft eiseres een herziene aangifte vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2003 overgelegd. In de herziene aangifte berekent eiseres 1 de belastbare winst op € 20.848 negatief. In haar beroepschrift concludeert eiseres (subsidiair) tot vermindering van de aanslag tot nihil. Gelet op hetgeen onder 1.31 is overwogen, verstaat de rechtbank deze conclusie aldus dat deze mede strekt tot wijziging van de in de aan eiseres 1 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 besloten liggende verliesvaststellingsbeschikking van nihil in dier voege dat het verlies nader wordt vastgesteld op € 20.848. Verweerder heeft in zijn onder 1.38 genoemde brief van 18 februari 2010 gesteld dat hij zonder nadere toelichting niet kan beoordelen of eiseres 1 terecht een verlies van € 20.848 heeft geclaimd. Eiseres heeft bij de eveneens onder 1.38 genoemde brief van 22 maart 2010 een nadere toelichting op het verlies gegeven. Deze toelichting, waarop verweerder niet heeft gereageerd, komt de rechtbank, mede gelet op de daarbij door eiseres 1 overgelegde stukken, aannemelijk voor. Derhalve zal de rechtbank het verlies voor het jaar 2003 nader vaststellen op € 20.848. Mitsdien is beroep tegen de aan eiseres 1 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2003 en de daarin besloten liggende verliesvaststellingsbeschikking gegrond. De rechtbank zal de aanslag vernietigen en de verliesvaststellingsbeschikking wijzigen.

Eiseres 1 en 2

4.5. Nederland kan ingevolge artikel 30, eerste lid in verbinding met het derde lid, tweede volzin, van het belastingverdrag Nederland-Malta, het verdrag buiten toepassing laten, indien een lichaam geheel of gedeeltelijk is vrijgesteld van Maltese inkomstenbelasting op grond van na 1 januari 1993 uitgevaardigde Maltese wettelijke voorschriften, die gelijk of in wezen gelijksoortig zijn aan een door de Nederlandse en Maltese autoriteiten aangewezen bijzondere regeling, en welke naast of in de plaats van die regeling zijn uitgevaardigd. Derhalve dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de FTC en de belastingteruggaafregeling moeten worden aangemerkt als wettelijke voorschriften die gelijk of in wezen gelijksoortig zijn aan de MIBA die immers door de Nederlandse en Maltese bevoegde autoriteiten is aangewezen als bijzondere regeling als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van het belastingverdrag Nederland-Malta. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.

4.6. De FTC en de belastingteruggaafregeling (hierna: de regelingen), in onderlinge samenhang bezien, begunstigen de op Malta gevestigde vennootschappen waarvan de winsten en de uitdelingen onder deze regelingen vallen, in vergelijking met vennootschappen waarvan de winsten en uitdelingen aan Maltese belastingheffing onderworpen zijn, zonder dat daarop de regelingen van toepassing zijn, en wel in een zo grote mate dat de regelingen, tezamen bezien, in wezen gelijksoortig zijn aan de als bijzondere regeling in de zin van artikel 30, lid 1, van het belastingverdrag Nedeland-Malta aangewezen MIBA. De regelingen hebben hetzelfde effect als een substantiële of volledige vrijstelling van Maltese inkomstenbelasting van de winsten en uitdelingen van eiseres. Immers, na toepassing van de FTC wordt de winst die voor uitdeling beschikbaar is, vergroot door de teruggaafregeling. De aandeelhouder ontvangt een hogere winstuitkering in de vorm van een belastingteruggaaf en voor de vennootschap vermindert de teruggegeven belasting de voor uitkering beschikbare en gebruikte winst niet. Van belang is voorts dat de regelingen slechts van toepassing zijn als sprake is van niet-Maltese aandeelhouders en van door de vennootschap gegenereerde en ontvangen inkomsten waarvan de oorsprong buiten Malta ligt.

4.7. Aan het oordeel dat de regelingen, tezamen bezien, moeten worden aangemerkt als met de MIBA gelijke of in wezen gelijksoortige voorschriften, doet niet af hetgeen eiseres ter onderbouwing van haar andersluidende standpunt heeft aangevoerd. De rechtbank neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.

Op 23 september 1994 zijn wetswijzigingen inwerking getreden die hebben geleid tot een (geleidelijke) afschaffing van het MIBA-regime. Tegelijkertijd is de belastingteruggaafregeling ingevoerd. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank van een samenhang tussen de MIBA en de teruggaafregeling. Voorts blijkt deze samenhang uit de inhoud van de MIBA en de belastingteruggaafregeling. Beide haken aan bij inkomen uit buitenlandse activiteiten en stellen als voorwaarde dat sprake is van buitenlandse aandeelhouders Dat in de (toelichting op de) teruggaafregeling en in de parlementaire behandeling daarvan, over de samenhang met de (afschaffing van de) MIBA kennelijk niets is opgemerkt, is onvoldoende om op grond daarvan te oordelen dat de samenhang niet bestond. De samenhang schraagt mede het hiervoor gegeven oordeel van de rechtbank dat de regelingen, tezamen bezien, moeten worden aangemerkt als met de MIBA gelijke of in wezen gelijksoortige voorschriften

4.8. Tenzij de toetsing van de onder I genoemde primaire besluiten aan het vertrouwensbeginsel tot een ander oordeel leidt, volgt uit hetgeen onder 4.5. tot en met 4.7 is overwogen dat eiseres voor de heffing van vennootschapsbelasting over de jaren 2001, 2002 en 2003 geen recht heeft op een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting en dat eiseres Nederlandse dividendbelasting is verschuldigd over de onder 2.14 vermelde dividenden.

Vertrouwensbeginsel

4.9. De rechtbank kan eiseressen niet volgen in hun standpunt dat verweerder bij hun het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij hun voor de heffing van vennootschapsbelasting over in geschil zijnde jaren een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou verlenen en dat hij zou afzien van heffing van Nederlandse dividendbelasting over de onder 2.14 vermelde dividenden. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank het volgende.

4.10. In zijn arrest van 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119, overweegt de Hoge Raad:

"Afgezien van het geval dat de gedragslijn (van de inspecteur, rechtbank) berust op een toezegging waarvan de belastingplichtige mocht menen dat zij ook voor het onderhavige jaar zou gelden, is voor in rechte te beschermen vertrouwen (...) meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de inspecteur gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van - voor zoveel nodig in onderlinge samenhang te beoordelen - omstandigheden die bij de belastingplichtige de indruk hebben kunnen wekken dat een door de inspecteur gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. Deze indruk is doorgaans niet gewettigd, indien de gedragslijn van de inspecteur voor de belastingheffing in het verleden geen of verhoudingsgewijs geringe gevolgen heeft gehad. Omstandigheden als vorenbedoeld kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin de belastingplichtige de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde had gesteld, in de vaststelling van de aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen, of in de tegemoetkoming aan een bezwaar betreffende dezelfde zich onveranderd voordoende aangelegenheid."

Daarenboven is voor rechtens te beschermen vertrouwen dat zijn oorzaak vindt in de bij de belastingplichtige gewekte indruk dat een door de inspecteur gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling, vereist dat de inspecteur de gedragslijn volgde na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden van de belastingplichtige zelf betreffende het geval (het vereiste van de juiste voorinformatie) en dat de gedragslijn niet zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de belastingplichtige op nakoming van het daaraan, in samenhang met de bijkomende omstandigheden als genoemd in het arrest BNB 1990/119, in redelijkheid niet mocht rekenen (het vereiste van de niet-kenbare strijd met de juiste wetstoepassing)

Deze beide vereisten gelden ook indien een als toezegging op te vatten uitlating van de inspecteur aan het bij de belastingplichtige gewekte vertrouwen ten grondslag ligt (vergelijk HR 26 februari 1979, nr. 19 250, BNB 1979/311).

4.11 De rechtbank stelt voorop dat het volgen van de door eiseres 1 en 2 voor het boekjaar 1999 ingediende aangiften vennootschapsbelasting (zie 2.3 en 2.5) bezwaarlijk kan worden gezien als een gedurende een aantal jaren bij de aanslagregeling op een bepaald punt gevolgde gedragslijn als bedoeld in het arrest BNB 1990/119. Voorts leidt de rechtbank uit de gedingstukken en uit hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen af dat eiseressen 1 en 2 verweerder, voorafgaande aan diens beslissing de beide aangiften te volgen, slechts hebben medegedeeld dat hun feitelijke leiding in Malta werd uitgeoefend en dat in Malta van hen inkomstenbelastingheffing werd geheven naar tarief van 35%. Naar het oordeel van de rechtbank is deze informatie onvoldoende om te kunnen concluderen dat verweerder heeft kunnen kennisnemen van "alle daartoe vereiste bijzonderheden van eiseressen zelf betreffende het geval" in de zin van het onder 4.10. genoemde vereiste van de juiste voorinformatie. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder door eiseressen tijdig is voorzien van andere relevante informatie, in het bijzonder over de toepassing van de FTC en de teruggaafregeling. Onder die omstandigheden kunnen het volgen van de aangiften en de onder 2.15 en 2.17 vermelde brieven, bij eiseressen redelijkerwijs niet de indruk hebben gewekt dat sprake was van een bewuste standpuntbepaling van verweerder inhoudende dat hij voortaan voor de heffing van vennootschapsbelasting een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zou verlenen en zou afzien van heffing van Nederlandse dividendbelasting over door eiseressen uitgekeerde dividenden. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de onder 2.15 en 2.17 vermelde brieven geen als een concrete toezegging op te vatten toezegging. Voorts blijkt uit de brieven en hetgeen partijen daarover hebben opgemerkt niet dat de verweerder de brieven heeft geschreven na kennisneming van alle daartoe vereiste bijzonderheden van de belastingplichtige zelf betreffende het geval. Hierbij is, naast hetgeen hiervoor is overwogen over het niet tijdig informeren van verweerder door eiseressen over de toepassing van de FTC en de teruggaafregeling, van belang dat uit de brieven valt op te maken dat verweerder ten onrechte veronderstelde dat het verzoek van eiseressen betrekking had op deelnemingsdividenden en dat eiseressen verweerder er niet op hebben gewezen dat deze veronderstelling onjuist was.

Slotsom

4.12 Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.4 is overwogen, zijn de beroepen tegen de aan eiseres 3 voor de boekjaren 2001, 2002 en 2003 opgelegde aanslagen vernootschapsbelasting alsmede de aan eiseres 1 voor het boekjaar 2003 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting en de daarin besloten liggende verliesvaststellingsbeschikking gegrond. De overige beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van de beroepen tegen de aan eiseres 3 voor de boekjaren 2001, 2002 en 2003 opgelegde aanslagen vennotschapsbelasting aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van deze beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank merkt de hiervoor genoemde zaken, gezien de inhoud van de dossiers, aan als met elkaar samenhangende zaken. Gelet hierop zijn de te vergoeden kosten op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (1 punt voor de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor gevraagde inlichtingen, met een waarde per punt van € 322, een factor 1 voor 3 samenhangende zaken en een factor 2 voor het gewicht van de zaken).

De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep tegen de aan eiseres 1 voor de boekjaar 2003 opgelegde aanslag vennotschapsbelasting aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de te vergoeden kosten op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.610 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor gevraagde inlichtingen, met een waarde per punt van € 322 en een factor 2 voor het gewicht van de zaak).

Voor de door eiseres gevraagde vergoeding van de werkelijke door haar gemaakte proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat eiseres geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld en aannemelijk gemaakt die een dergelijke kostenvergoeding rechtvaardigen. En ook overigens van zodanige omstandigheden niet is gebleken.

De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor een vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten omdat gesteld noch gebleken is dat eiseres hierom heeft verzocht voordat verweerder op de bezwaren had beslist.

III BESLISSING

[X 1] B.V.

De rechtbank;

- verklaart het beroep in de zaak AWB 09/522 VPB gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar in de zaak AWB 09/522 VPB;

- vernietigt de aanslag vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2003 en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente;

- wijzigt de verliesvaststellingbeschikking voor het jaar 2003 aldus dat het verlies voor dat jaar nader wordt vastgesteld op € 20.848;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de zaak AWB 09/522 gemaakte proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.610;

- gelast dat verweerder het door eiseres in de zaak AWB 09/522 betaalde griffierecht van € 288 aan haar vergoedt en

- verklaart de beroepen in de zaken AWB 09/517 DIVBEL, AWB 09/519 DIVBEL en AWB 09/521 VPB ongegrond.

[X 2] B.V.

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond

[X 3] B.V.

De rechtbank:

- verklaart de beroepen in de zaken AWB 09/536 VPB, AWB 09/537 VPB en AWB 09/538 VPB gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar in de zaken AWB 09/536 VPB, AWB 09/537 VPB en AWB 09/538 VPB;

- vernietigt de aanslagen vennootschapsbelasting voor de boekjaren 2001, 2002 en 2003 alsmede de daarbij gegeven beschikkingen heffingsrente;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar ;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.610,

- gelast dat verweerder het door eiseres in de zaken AWB 09/536 VPB, AWB 09/537 VPB en AWB 09/538 VPB betaalde griffierecht van € 864 (3 x € 288) aan eiseres vergoedt en

- verklaart de beroepen in de zaken AWB 09/534 DIVBEL en AWB 09/535 DIVBEL ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. R.C.H.M. Lips en

mr. J.M. van Kempen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.R.M. Dekker.

Uitgesproken in het openbaar op 14 februari 2012

RECHTSMIDDEL

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.