Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:711, AWB - 13 _ 6228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-02-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:711, AWB - 13 _ 6228

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 februari 2015
Datum publicatie
13 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2015:711
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 13 _ 6228
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende, een Belg, woont in België en is dga van een Belgische vennootschap. De vennootschap (met belanghebbende als enige werknemer) verricht ten behoeve van haar Nederlandse opdrachtgever op 181 dagen werkzaamheden in Nederland op door de opdrachtgever ter beschikking gestelde werkplekken bij de opdrachtgever in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat niet artikel 16 van het Verdrag Nederland-België, maar artikel 15 van het Verdrag van toepassing is. In dit specifieke geval (een grensarbeider) kan het niet de bedoeling zijn geweest de belastingheffing mede afhankelijk te doen zijn van de lijfelijke aanwezigheid van belanghebbende in de werkstaat voor niet met de werkzaamheid verband houdende activiteiten. Het verblijf van belanghebbende in Nederland om privéredenen blijft om die reden buiten beschouwing. Nu de plaats waar de werkzaamheden zijn uitgevoerd flexibel was en afhankelijk van zijn opdrachtgever is er geen sprake van een vaste inrichting. Het heffingsrecht is aan België.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer AWB 13/6228

uitspraak van 12 februari 2015

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (België),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 5 september 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het jaar 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 175.000 en bij beschikking een bedrag aan heffingsrente in rekening gebracht van € 3.723.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 oktober 2013 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 109.163. De heffingsrente is daarbij verminderd tot € 1.995.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 november 2013, ontvangen bij de rechtbank op 18 november 2013, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder]. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek hervat en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om nadere inlichtingen te verschaffen. Partijen hebben ter zitting toestemming verleend om na het wisselen van de stukken de procedure zonder nadere mondelinge behandeling af te wikkelen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 25 september 2014 aan partijen is verzonden.

1.7.

Bij brief van 14 oktober 2014 heeft de inspecteur nadere stukken, inclusief de nadere stukken van belanghebbende en zijn reactie hierop, aan de rechtbank doen toekomen, welke brief in afschrift aan belanghebbende is verstrekt.

1.8.

Bij brief van 4 november 2014 heeft de rechtbank de ontvangst van de onder 1.7 genoemde stukken aan beide partijen bevestigd en hen bericht dat zij op de hoogte worden gehouden van het verdere verloop van de procedure.

1.9.

Bij brief van 28 januari 2015 heeft de rechtbank partijen bericht dat zij het onderzoek heeft gesloten en dat op 12 februari 2015 uitspraak zal worden gedaan.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont in België en heeft de Belgische nationaliteit. Op zijn woonadres is ook het naar Belgisch recht opgerichte [A BvbA] (hierna: [A BvbA]) gevestigd, waarvan belanghebbende bestuurder en enig aandeelhouder is (DGA).

2.2.

[A BvbA] is actief in bouwkundig projectmanagement en belanghebbende voert als enige werknemer de werkzaamheden uit ten behoeve van deze projecten. [A BvbA] heeft in 2009 in Nederland werkzaamheden verricht ten behoeve van haar Nederlandse opdrachtgever [B BV] te Rotterdam (hierna: [B BV]). [B BV] bouwde in het onderhavige jaar [bouwproject] in Nederland.

2.3.

De werkzaamheden voor [B BV] zijn feitelijk uitgevoerd door belanghebbende. Voor het verrichten van deze werkzaamheden zorgde [B BV] voor een gepaste werkplek in het projectkantoor. Hierbij werden onder andere een computer, e-mailadres en verdere benodigdheden aan [A BvbA] ter beschikking gesteld. Voor het ter beschikking stellen van deze faciliteiten aan [A BvbA] door [B BV] werd geen bedrag aan [A BvbA] in rekening gebracht.

2.4.

[A BvbA] heeft volgens het contract met [B BV] met deze opdracht een bruto omzet gerealiseerd van € 1.215 per dag. Belanghebbende heeft van [A BvbA] in het onderhavige jaar een brutoloon ontvangen van € 57.600. In België is belanghebbende als bedrijfsleider van [A BvbA] aangeslagen in de Personenbelasting ter zake van zijn hiervoor vermelde loon.

2.5.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in het onderhavige jaar minder dan 183 dagen in Nederland heeft gewerkt. Belanghebbende heeft hiertoe een overzicht overgelegd van zijn werkdagen in Nederland. Evenmin is tussen partijen in geschil dat het aantal dagen dat op dit overzicht staat vermeld correspondeert met de zogenoemde ‘gate-controle’ bij [B BV].

2.6.

Op verzoek van belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 11 augustus 2009 een zogenoemde verklaring “fiscale kwalificatie inkomen” afgegeven. In de verklaring staat vermeld dat de werkzaamheden van belanghebbende aangemerkt worden als werkzaamheden die uitsluitend verricht worden voor rekening en risico van [A BvbA].

2.7.

In januari 2011 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2009. Op 30 maart 2011 is belanghebbendes aangifte door de inspecteur ontvangen. Het aangegeven belastbare inkomen bedroeg nihil.

2.8.

Bij brief van 21 november 2011 heeft de inspecteur vragen gesteld over de aangifte en verzocht om nadere informatie. Aangezien een reactie van de zijde van belanghebbende uitbleef heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 7 juni 2012 geïnformeerd over zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte. Met dagtekening 5 september 2012 is de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 175.000, welk bedrag als volgt is opgebouwd:

181 dagen maal de bruto omzet per dag van € 1.215 € 219.915

maal 80% (afroommethode), is naar beneden afgerond: € 175.000

2.9.

Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 109.163. De volgende berekening ligt hieraan ten grondslag:

Gegenereerde omzet met 225 dagen werk € 296.880

Af: bedrijfskosten exclusief loon € 81.482

€ 215.398

Afroommethode: * 63% € 135.700

Maal de dagenbreuk van 181/225 € 109.163

3 Geschil

3.1.

In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:

1. Is Nederland gerechtigd om belasting te heffen over het door belanghebbende genoten loon?

2. Zo ja, is artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing?

3. Op welk bedrag moet het loon vastgesteld worden?

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en primair tot vernietiging en subsidiair tot vermindering van de aanslag.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing