Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5305, AWB - 19 _ 2705

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-10-2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:5305, AWB - 19 _ 2705

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 oktober 2020
Datum publicatie
4 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2020:5305
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2705

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, toereikende machtiging?, recht op teruggaaf van dividendbelasting o.g.v. art. 35 van het Belastingverdrag met de VS (vrijgestelde pensioenfondsen)? Dividendbelastingarbitrage?

De rechtbank overweegt dat in de machtiging van de (rechts)persoon die het beroepschrift heeft toegestuurd, weliswaar alleen expliciet wordt genoemd het doen van een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting, maar dat de machtiging ruimer is en aannemelijk is dat daaronder – gelet op de feiten en omstandigheden – ook het voeren van de beroepsprocedure valt. Het beroep is ontvankelijk.

Belanghebbende is een in de VS gevestigde Group Trust. In belanghebbende is een Roth IRA (een individuele pensioenregeling) gaan deelnemen. Met geleend geld zijn ‘dividendrechten’ gekocht in verband met de dividenduitkering door een Nederlandse vennootschap. Na de dividenduitkering heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ter zake. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan de zogenoemde werkzaamhedeneis. Niet aannemelijk is gemaakt dat het inkomen en vermogen van belanghebbende (deels) ten goede zijn gekomen of zullen komen aan de Roth IRA. Sterker nog, eerder is aannemelijk geworden dat het inkomen en vermogen van belanghebbende zijn bedoeld voor een ander. Daarnaast heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de voordelen, zo die al aan belanghebbende toekomen, zijn behaald met bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat om dividendbelastingarbitrage die, mede gelet op de wijze waarop die plaatsvindt, normaal vermogensbeheer te boven gaat. De voordelen zijn daarom niet vrijgesteld o.b.v. het tweede lid van art. 35 van het Belastingverdrag met de VS. Geen recht op teruggaaf van dividendbelasting.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/2705

uitspraak van 30 oktober 2020

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ( Verenigde Staten van Amerika ),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft in 2017 een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting ingediend, tot een bedrag van € 98.214, ter zake van een dividenduitkering door [NV] (hierna: [NV] ).

1.2.

De inspecteur heeft het in 1.1 bedoelde verzoek afgewezen bij beschikking van 13 maart 2018.

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar tegen de afwijzing, bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2019, ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 13 juni 2019, diezelfde dag per fax ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

De inspecteur heeft bij brieven van 28 februari 2020 en 7 augustus 2020 nadere stukken ingediend. Bij laatstbedoelde brief was een bijlage gevoegd ten aanzien waarvan de inspecteur zich heeft beroepen op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De ongeschoonde versie van dit stuk heeft de inspecteur in een afzonderlijke envelop aan de rechtbank overgelegd.

1.7.

Bij brief van 2 september 2020 heeft belanghebbende verzocht om in de hoofdzaak een getuige te horen. Bij brief van 3 september 2020 heeft belanghebbende het beroepschrift nader aangevuld. Bij brief van 9 september 2020 heeft de rechtbank partijen nader geïnformeerd over de zitting, waaronder over het verzoek om een getuige te horen.

1.8.

De geheimhoudingskamer heeft op 10 september 2020 een tussenbeslissing genomen op het verzoek van de inspecteur. Daarbij is beslist dat het in 1.6 bedoelde stuk, zowel geschoond als ongeschoond, niet is aan te merken als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb.

1.9.

Bij brief van 10 september 2020 heeft de inspecteur gereageerd op de nadere aanvulling van het beroepschrift.

1.10.

Op 16 september 2020 heeft de rechtbank van belanghebbende een formulier proceskosten ontvangen.

1.11.

Bij brief van 16 september 2020 heeft belanghebbende gereageerd op een brief van de rechtbank van 11 september 2020, waarin de rechtbank had gevraagd ten aanzien van welke stellingen de getuige kan verklaren.

1.12.

Bij brief van 18 september heeft de rechtbank een procesvoorstel gedaan aan belanghebbende in verband met het horen van de getuige. Daarop is telefonisch aan de griffier meegedeeld dat belanghebbende vooralsnog afziet van het horen van de getuige.

1.13.

Bij e-mailbericht van 22 september 2020 heeft de inspecteur gereageerd op de in 1.12 bedoelde brief van de rechtbank.

1.14.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020 te Breda. Voor de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting, wordt verwezen naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is in het jaar 2013 door [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) opgericht naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) alwaar hij tevens is gevestigd. Belanghebbende wordt voor de belastingwetgeving van de VS aangemerkt als Group Trust.

2.2.

[persoon 1] is getrouwd met [persoon 2] . Hij is een professionele investeringsadviseur. In 2000 heeft hij [LLC 1] opgericht . Onder meer via deze vennootschap heeft hij voor derden (pensioen)gelden belegd. In een Amerikaanse rechtszaak met de United States Department of Labor heeft hij onder meer verklaard:

“My background and experience as an investment adviser is extensive, with over 30 years experience as an investment manager. I obtained a Ph.D. in Applied Financial Economics from the University of Georgia in 1984, I founded [LLC 2] (…) and subsequently [LLC 1] (…), both of which have served as investment advisor to pension plans. (...) At Eden Financial, Weiss, Peck & Greer, and Q.E.D. Investment, I developed volatility based pension and arbitrage equity portfolio products.

(…)

Looking to further diversify the Plans’ portfolio while protecting Plan assets and complying with ERISA beginning in 2011, I facilitated investments on behalf of the Plans in a complex European tax arbitrage strategy that has consistently generated high rates of return for the Plans, while hedging risk. This strategy provided a 200 to 800 percent return for the Plans in 2012.”

2.3.

Op 17 april 2014 heeft de toenmalige trustee van belanghebbende, [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), namens belanghebbende een machtiging verstrekt aan [persoon 1] . In deze machtiging staat onder meer:

“ By this Power of Attorney given by [belanghebbende], (…) hereby appoints [persoon 4] (…) to be its true and lawful attorney (“Attorney”) for it and in its name to do and perform any act or thing which may be required of it with regard to the following matters:

(…)

Corresponding, whether verbally or in writing, with any government, tax or regulatory, authority with regard to the affairs of the Trust, including filing reclaims for withholding taxes suffered by the Trust and dealing with any enquiries from regulators.

(…)”

2.4.

Eind 2016 heeft [persoon 1] , via zijn persoonlijke Group Trust, [Trust 1] (hierna: [Trust 1] ), door middel van een swapovereenkomst (hierna: de Swapovereenkomst), een bedrag van $ 3.000.000 geleend van [Ltd] (hierna: [Ltd] .), vertegenwoordigd door [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ). Dit bedrag diende uiterlijk 8 december 2017 te worden terugbetaald.

2.5.

Onderdeel van bijlage 102 bij het verweerschrift, te weten Exhibit V, is een kopie van een bankafschrift van een bankrekening op naam van belanghebbende bij [Bank 1] . Hierop is te zien dat op 12 december 2016 een bedrag van $ 3.000.047,50 is overgemaakt naar de bankrekening van belanghebbende. Nog diezelfde dag worden bedragen van $ 1.000.000 en $ 999.000 overgemaakt naar andere bankrekeningen, waarbij in de omschrijving van de eerste overboeking de naam van de echtgenote van [persoon 1] voorkomt en in de omschrijving van de tweede overboeking de naam van de echtgenote van [persoon 1] en [LLC 1.1] voorkomen. Het bankafschrift vermeldt een eindsaldo op 31 december 2016 van $1,000,997.50.

2.6.

Bijlage C4 bij het aanvullend stuk van belanghebbende van 3 september 2020 bevat een kopie van een ‘account statement’ van een rekening op naam van belanghebbende bij [X] (hierna: de [X] -rekening van belanghebbende) over het eerste half jaar van 2017. [X] trad op als broker van belanghebbende. Dit statement vermeldt $ 954.428,50 als ‘cash balance’ op 1 januari 2017.

2.7.

Op 3 januari 2017 is een zogenoemde Roth IRA (een individuele pensioenregeling) in belanghebbende gaan deelnemen. De begunstigde van deze Roth IRA is [persoon 6] (hierna: [persoon 6] ), een dochter van [persoon 1] .

2.8.

Belanghebbende heeft op de volgende data tot de volgende bedragen cheques uitgeschreven op naam van [Trust 2] :

$ 500.000 op 11 januari 2017;

$ 90.000 op 8 februari 2017;

$ 150.000 op 30 mei 2017;

$ 150.000 op 15 juni 2017;

$ 165.000 op 12 september 2017;

$ 30.000 op 14 november 2017; en

$ 4.000 op 24 november 2017.

2.9.

Met de onder 2.4 bedoelde $ 3.000.000 als financiering zijn rechten op uitbetaling op dividend van vennootschappen in diverse landen – met name Nederland , België en Denemarken – gekocht. Daarbij waren naast belanghebbende ook vijf andere Group Trusts betrokken, waarin Roth IRA ’s van andere (klein)kinderen van [persoon 1] deelnemen (hierna: de andere Group Trusts). Een van de aangekochte rechten zag op uitbetaling van dividend van [NV] .

Op 13 april 2017 heeft [NV] aangekondigd een dividenduitkering te zullen doen. De peildatum voor de bepaling voor de gerechtigdheid tot de dividenduitkering (‘record date’) is gesteld op 20 april 2017 en de uitkeringsdatum op 12 mei 2017. In het kader van de dividenduitkering is een DRIP (dividend reinvestment plan) opgezet door [Bank 2] , met goedkeuring van [NV] . De DRIP voorzag erin om het netto dividend te herinvesteren in bestaande aandelen in [NV] . In verband met de DRIP zijn door Euroclear tijdelijke effecten in verband met het dividend door [NV] toegewezen aan banken die aangesloten zijn bij Euroclear. Deze effecten, hierna: [NV] -dividendbewijzen, hebben een tijdelijke ISIN-code gekregen.

[persoon 7] (hierna: [persoon 7] ) van [X] heeft op 25 april 2017 per e-mail aan [Trading] , een door [X] ingeschakelde sub-broker, kenbaar gemaakt [NV] -dividendbewijzen te willen kopen en heeft op diezelfde dag desgevraagd – “please confirm if you would like cash or stock election of these trades get executed” – gemeld “We would like the cash election as our default choice.”.1 [Trading] heeft vervolgens op 26 april 2017 ruim 3 miljoen [NV] -dividendbewijzen gekocht. Op dezelfde dag zijn de [NV] -dividendbewijzen als aankoop geboekt voor in totaal $ 645.626,38 (inclusief commissies) op de [X] -rekening van belanghebbende.2 De settlement tussen [Trading] en [X] ter zake van de transactie heeft op 28 april 2017 plaatsgevonden. Na de dividenduitkering door [NV] op 12 mei 2017 is op 16 mei 2017 een bedrag van $ 556.541,54 credit geboekt op de [X] -rekening van belanghebbende. De omschrijving vermeldt [NV] en de ISIN-code, alsmede “withholding € 98.212,21”.

2.10.

Belanghebbende heeft op 11 september 2017 een verzoek gedaan bij de inspecteur tot teruggaaf van dividendbelasting van € 98.212 in verband met de dividenduitkering door [NV] (hierna: het [NV] -verzoek). Op dezelfde dag heeft belanghebbende ook verzoeken gedaan om teruggaaf van dividendbelasting in verband met dividenduitkeringen door drie andere Nederlandse vennootschappen. Bij brief van 13 maart 2018 heeft de inspecteur het [NV] -verzoek afgewezen en de drie andere verzoeken gehonoreerd.

In de loop van 2017 heeft belanghebbende ook andere teruggaafverzoeken gedaan. Ook de andere Group Trusts hebben in 2017 teruggaafverzoeken gedaan. Niet alle verzoeken zijn gehonoreerd. Ter zake daarvan zijn ook bezwaar- of beroepsprocedures aanhangig.

Tezamen hebben belanghebbende en de andere Group Trusts € 3.543.9763 aan dividendbelasting teruggevraagd van de Belastingdienst ter zake van in 2017 gedane dividenduitkeringen door Nederlandse vennootschappen. Het aandeel van belanghebbende daarin is € 2.657.421,84.4

2.11.

Toen [Trust 1] de onder 2.4 bedoelde $ 3.000.000 op 8 december 2017 niet aan [Ltd] . had terugbetaald hebben [Ltd] . en [persoon 5] in Amerika een civiele procedure aangespannen tegen [persoon 3] in haar hoedanigheid van trustee van [Trust 1] . De omstandigheid dat het bedrag niet is terugbetaald, hield mede verband met de omstandigheid dat de Nederlandse belastingdienst niet dan wel niet binnen de verwachte termijn de verzoeken tot teruggaaf van dividendbelasting heeft gehonoreerd.

In de civiele procedure heeft [persoon 3] onder meer als volgt verklaard:

“In addition to the foregoing, although it is unclear whether such qualifies as an “asset” and/or “personal property” for purposes of the inquiry, [Trust 1] holds a beneficiary interest in a number of other retirement group trusts. For example, in December 2016, [Trust 1] invested $3,000,000 USD in [belanghebbende] for the purposes of enacting dividend tax arbitrage in several tax jurisdictions in Europe. As a result thereof, it is believed that [Trust 1] has a beneficiary interest in [belanghebbende]”

In deze procedure heeft [persoon 1] vrijwel exact hetzelfde verklaard als hiervoor geciteerd. Verder heeft hij onder meer als volgt verklaard:

“ [Trust 1] also holds a beneficiary interest, or, in other words, is or was a beneficiary of [Trust 3] .

(…)

As a result of those trades, Holland issued four tax refunds of approximately $400,000.00 to [belanghebbende], which in turn transferred same to [Trust 3] to reduce leverage costs”

Op 10 april 2019 is [persoon 3] , als trustee van [Trust 1] , veroordeeld tot nakoming van de Swapovereenkomst.

2.12.

Omdat [Trust 1] niet in staat was tot nakoming van de Swapovereenkomst, zijn [persoon 1] , [persoon 5] en [persoon 3] met elkaar in overleg getreden. Dit overleg heeft erin geresulteerd dat [persoon 5] is benoemd als trustee van belanghebbende en de vijf andere in 2.9 genoemde Group Trusts. De eventueel aan belanghebbende en de vijf andere Group Trusts terug te betalen dividendbelasting komt in het vervolg aan [persoon 5] toe.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of het beroep ontvankelijk is en voorts of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in 1.1 bedoelde Nederlandse dividendbelasting

3.2.

Belanghebbende concludeert tot ontvankelijkheid van het beroep, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot het in 1.1 genoemde bedrag. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkheid van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Schadevergoeding

6 Proceskosten

7 Beslissing