Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4008, AWB - 20 _ 7293

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-08-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4008, AWB - 20 _ 7293

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 augustus 2021
Datum publicatie
20 augustus 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4008
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7293

Inhoudsindicatie

Dividendbelasting / internationaal, dividendbelastingzaken, drukvergelijking, vergelijking met een in Nederland gevestigd pensioenlichaam

Belanghebbende doet met een beroep op het unierecht een verzoek om teruggaaf van dividendbelasting. In het kader van een vergelijking met een belast Nederlands lichaam stelt belanghebbende dat tegenover de waardeaangroei i.v.m door haar ontvangen dividenden een even grote stijging van haar verplichting aan haar polishouders staat. Die verplichting moet volgens haar in het kader van de drukvergelijking worden aangemerkt als financieringslast. De rechtbank overweegt dat in het arrest van het HvJ Société Générale SA is overwogen dat in het geval van inkomsten in de vorm van dividenden slechts sprake is van daarmee samenhangende kosten indien de kosten samenhangen met de inning van die dividenden. De aangroei van de verplichting aan polishouders kan niet als zodanig worden aangemerkt. De door belanghebbende aangehaalde arresten geven geen aanleiding om te concluderen dat het arrest Société Générale SA onjuist is of dat het HvJ EU daarvan is teruggekomen. Voor dat geval is niet in geschil dat geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting op basis van drukvergelijking.

In het kader van de vergelijking met een vrijgesteld Nederlands pensioenlichaam bestrijdt belanghebbende niet dat niet is voldaan aan de zogenoemde werkzaamhedeneis en de winstbestemmingseis en zij bestrijdt evenmin dat zij niet voldoet aan een deel van de voorwaarden om te worden aangemerkt als kwalificerend pensioenlichaam. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om een geval waarin op basis van de wet geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting. Het Unierecht kan dan alleen meebrengen dat toch recht op teruggaaf bestaat indien belanghebbende voldoende vergelijkbaar is met een in Nederland gevestigd lichaam dat wel recht heeft op teruggaaf. De fiscale behandeling in de woonstaat is daarbij niet relevant. Van de werkzaamhedeneis en de winstbestemmingseis kan niet worden gezegd dat deze per definitie of de facto eigen zijn aan de nationale markt.

Ook het beroep op schending van het gelijkheidsbeginsel, de stelling dat het vrije verkeer van werknemers is geschonden, de stelling dat de non-discriminatiebepaling van artikel 23 van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk is geschonden en de stelling dat het nieuwe belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 18 van het Verdrag van Wenen anticipatieve werking heeft, falen.

Beroepen ongegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummers BRE 20/7293 tot en met 20/7297

uitspraak van 5 augustus 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] (Verenigd Koninkrijk),

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2005, 2006 en 2007 aangiften vennootschapsbelasting ingediend en – voor, onder meer, de jaren 2009 en 2010 – verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting. Aldus heeft belanghebbende verzocht om teruggaaf van dividendbelasting voor de genoemde jaren. Het gaat om de volgende bedragen:

- het jaar 2005 tot een bedrag van € 5.857.006 (zaaknummer 20/7293);

- het jaar 2006 tot een bedrag van € 3.450.550 (zaaknummer 20/7294);

- het jaar 2007 tot een bedrag van € 19.173.039 (zaaknummer 20/7295);

- het jaar 2009 tot een bedrag van € 26.574.779 (zaaknummer 20/7296);

- het jaar 2010 tot een bedrag van € 16.640.897 (zaaknummer 20/7297).

1.2.

De inspecteur heeft de in 1.1 bedoelde verzoeken afgewezen bij beschikking van 25 maart 2016.

1.3.

De inspecteur is bij in één brief vervatte uitspraken op bezwaar van 27 mei 2020 niet tegemoetgekomen aan de bezwaren tegen de afwijzingen.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juli 2021, diezelfde dag per fax ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 354.

1.5.

Belanghebbende heeft de beroepen nader gemotiveerd bij brief van 21 september 2020.

1.6.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.7.

Belanghebbende heeft vóór de zitting een 10-dagenstuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij. In het 10-dagenstuk zijn de in 1.1 genoemde bedragen voor de jaren 2009 en 2010 aangepast tot respectievelijk € 22.515.469 en € 12.849.430.

1.8.

De inspecteur heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling een pleitnota ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2021 te Breda.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigde van belanghebbende, prof. mr. F.P.G. Pötgens, vergezeld door mr. P.A. Spijker, mr. M.L. Al-Saady en mr. Y.Z. Wu, allen verbonden aan De Brauw Blackstone Westbroek N.V. te Amsterdam en namens de inspecteur, [inspecteur] . De inspecteur heeft ter zitting een aanvullende pleitnota voorgedragen en afschriften daarvan verstrekt aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap. De enige aandeelhouder van belanghebbende is een eveneens in het Verenigd Koninkrijk gevestigde, beursgenoteerde, vennootschap. Het gestorte kapitaal van belanghebbende bedraagt £ 100.000. Over de onderhavige jaren keerde belanghebbende een dividend uit aan haar aandeelhouder (in miljoenen £ en uitgedrukt in een percentage van haar winst na winstbelasting) van respectievelijk 18 miljoen (45 percent) in 2004, 55 miljoen (97 percent) in 2005, 62 miljoen (87 percent) in 2006, 52 miljoen (64 percent) in 2007, 76 miljoen (82 percent) in 2009 en 104 miljoen (88 percent) in 2010.

2.2.

Belanghebbende is in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd als verzekeringsmaatschappij. Zij sluit – vrijwel uitsluitend met grote in het Verenigd Koninkrijk gevestigde institutionele pensioenverzekeraars – overeenkomsten die worden aangeduid als ‘unit-linked polissen’. Deze activiteit voert belanghebbende uit door de pensioenverzekeraars de mogelijkheid te bieden door middel van het aankopen van unit-linked polissen deel te nemen aan één van de door belanghebbende opgerichte zogeheten 'Pooled Pensions Funds' (PPF). Een PPF is een administratief gescheiden fonds, maar heeft geen rechtspersoonlijkheid. Een PPF wordt administratief onderverdeeld in verschillende ‘units’. Een samenstel van units wordt als polis aangeboden. De inleggelden in het PPF worden door belanghebbende, volledig voor rekening en risico van de polishouders, belegd in aandelen. Bij de bepaling van de aard van de beleggingen wordt rekening gehouden met de vooraf met de polishouders afgesproken risicoprofielen binnen het PPF. Dividenden die worden ontvangen uit de fondsbeleggingen worden binnen dat fonds geherinvesteerd.

2.3.

Belanghebbende ontvangt voor haar management- en beheerswerkzaamheden een vergoeding. Belanghebbende besteedt de feitelijke beleggingswerkzaamheden uit aan een aan haar gelieerde investeringsmanager die daarvoor een vergoeding ontvangt. Polishouders kunnen, behoudens de vaststelling van het risicoprofiel, de daadwerkelijke beleggingen niet beïnvloeden. Zij hebben een aanspraak op de waarde die de units van hun polis vertegenwoordigen. De vergoeding van belanghebbende komt rechtstreeks ten laste van de activa van de fondsen of wordt gefactureerd.

2.4.

Alle voordelen die belanghebbende behaalt met de beleggingen die behoren tot de unit-linked fondsen behoren – in beginsel – tot haar belastbare grondslag in het Verenigd Koninkrijk. Als last wordt echter een aftrek geaccepteerd die correspondeert met de verplichtingen van belanghebbende ten opzichte van de polishouders in verband met de beleggingsresultaten. Op deze wijze wordt belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk per saldo slechts in de belastingheffing betrokken voor het resultaat dat zij behaalt met het (doen) managen van de PPF’s.

2.5.

Tot de bezittingen van belanghebbende behoorden in de onderhavige jaren aandelen in in Nederland gevestigde vennootschappen. Op de dividenden die door deze vennootschappen zijn uitgekeerd is – per saldo – 15 percent Nederlandse dividendbelasting ingehouden.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op teruggaaf van de in 2.5 bedoelde Nederlandse dividendbelasting.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en teruggaaf van dividendbelasting tot de in 1.1 respectievelijk 1.7 genoemde bedragen. Verder verzoekt belanghebbende om vergoeding van rente over de verzochte teruggaven en om vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de procedure. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen, tot afwijzing van het verzoek om rentevergoeding en – naar de rechtbank begrijpt – vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500.

4 Beoordeling van het geschil

5 Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

6 Proceskosten

7 Beslissing