Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4889, AWB 20_7215

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-09-2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4889, AWB 20_7215

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
29 september 2021
Datum publicatie
8 oktober 2021
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2021:4889
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 20_7215

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer: BRE 20/7215

uitspraak van 29 september 2021

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft met dagtekening 25 september 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2012 aan belanghebbende opgelegd (hierna: de aanslag). Gelijktijdig is aan belanghebbende een beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) afgegeven.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en beschikking belastingrente.

1.3.

De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De griffier heeft van belanghebbende griffierecht geheven van € 48.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2021 te Breda. Daar zijn verschenen belanghebbende, ter bijstand vergezeld door [bijstand] en [bijstand] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . De rechtbank heeft het onderzoek aan het einde van de zitting gesloten.

1.8.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur. De inspecteur heeft geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij de pleitnota behorende bijlage.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] , is gehuwd en heeft de Belgische nationaliteit. Belanghebbende woont vanaf [datum] 2008 in Nederland.

2.2.

Met ingang van 1 september 2011 ontvangt belanghebbende van de Belgische overheid twee, zogenoemde, pre-pensioenuitkeringen (hierna: de pensioenuitkeringen).

2.3.

Belanghebbende heeft op 3 juli 2013 aangifte IB/PVV 2012 gedaan. Belanghebbende heeft de aangifte op 5 augustus 2013 aangevuld (aangifte en aanvulling hierna tezamen: de aangifte).

2.4.

Belanghebbende heeft in de aangifte aangegeven niet gedurende het gehele jaar verplicht verzekerd te zijn voor de Algemene Oudersdomswet (hierna: AOW), Algemene nabestaandenwet (hierna: Anw), Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) en Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW).

2.5.

Met dagtekening 6 september 2013 is de voorlopige aanslag IB/PVV 2012 conform de aangifte opgelegd naar een bedrag van € 414 (hierna: de voorlopige aanslag).

2.6.

Belanghebbende heeft bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) ontheffing aangevraagd voor verzekering op grond van de AOW, Anw en Algemene Kinderbijslagwet (hierna: AKW). De SVB heeft het ontheffingsverzoek ontvangen op 17 september 2014.

2.7.

De SVB heeft bij besluit van 24 september 2014 ontheffing van de verzekeringsplicht voor de AOW, Anw en AKW verleend (hierna: de ontheffingsbeslissing). De ontheffingsbeslissing is verleend vanaf 17 september 2014, de dag waarop de SVB het ontheffingsverzoek heeft ontvangen.

2.8.

De aanslag is met dagtekening 25 september 2015 aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig met de aanslag is een beschikking belastingrente van € 454 afgegeven.

2.9.

Bij het opleggen van de aanslag is uitsluitend met betrekking tot de premieplicht voor de AOW en Anw van de aangifte afgeweken. Het premie-inkomen voor de AOW en Anw is vastgesteld op € 33.863. De verschuldigde AOW- en Anw-premie is vastgesteld op, in totaal, € 6.433. Na vermindering met het premiedeel van de algemene heffingskorting resulteert dit in betaling van € 5.253 aan premies.

2.10.

Bij brief van 15 oktober 2015 heeft belanghebbende een verzoek tot herziening van de ontheffingsbeslissing ingediend bij de SVB. Belanghebbende heeft verzocht om terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 te verlenen aan het ontheffingsbesluit.

2.11.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 4 november 2015 bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de beschikking belastingrente. Belanghebbende en de inspecteur zijn overeengekomen dat het bezwaar aangehouden zal worden totdat de ontheffingsbeslissing onherroepelijk is komen vast te staan.

2.12.

De SVB heeft het herzieningsverzoek afgewezen bij besluit van 10 december 2015 (hierna: het besluit van 10 december 2015). In het besluit van 10 december 2015 is, voor zover relevant, de volgende uitleg opgenomen:

“(…) Wij hebben uw verzoek zorgvuldig bekeken, maar wijzen het hierbij af. In deze brief leggen we uit waarom.

In onze beslissing van 24 september 2014 hebben wij u uitgelegd dat uw verzoek om ontheffing niet binnen één jaar na het voldoen aan de voorwaarden bij ons was ingediend. Om die reden hebben wij u de ontheffing verleend met ingang van de dag waarop wij uw verzoek om ontheffing hebben ontvangen. Daar wij geen onbillijkheden van overwegende aard hebben geconstateerd, hebben wij uw toenmalige verzoek om de ontheffing met terugwerkende kracht te verlenen afgewezen.

Nu hebben wij het nogmaals onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat uw aangifte Inkomstenbelasting over het fiscale jaar 2012 niet geheel juist was. U heeft aangegeven het hele jaar 2012 niet verzekerd te zijn ingevolge de AOW en de Anw. U was echter verplicht verzekerd ingevolge de AOW en Anw op basis van ingezetenschap in 2012. U was niet meer werkzaam in België en de ontheffing op grond van artikel 22 KB 746 had u nog niet bij ons aangevraagd en gekregen. (…)”

2.13.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 10 december 2015. Dit bezwaar is afgewezen bij beslissing op bezwaar van 20 april 2016.

2.14.

Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de bestuursrechter tegen de beslissing op bezwaar van 20 april 2016. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, aangezien de aanvraag voor ontheffing voor de verzekeringsplicht niet is ingediend binnen de in artikel 22, lid 2, eerste volzin, Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB) bedoelde termijn en de door de SVB gehanteerde ingangsdatum van de ontheffing niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard als bedoeld in artikel 22, lid 3, BUB.1

2.15.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de bestuursrechter. De Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) heeft bij uitspraak van 29 augustus 2019 het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de bestuursrechter bevestigd.2

2.16.

Bij uitspraak op bezwaar van 24 mei 2020 heeft de inspecteur het bezwaar gericht tegen de aanslag en beschikking belastingrente ongegrond verklaard.

3 Geschil

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is belanghebbende met betrekking tot het jaar 2012 terecht in de premieheffing voor de AOW en Anw betrokken?

2. Is de beschikking belastingrente terecht en tot het juiste bedrag afgegeven?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vrijstelling van de premieplicht voor de AOW en Anw en vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslag en de beschikking belastingrente.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing