Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4146, 21/1703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:4146, 21/1703

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 juli 2022
Datum publicatie
3 augustus 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:4146
Zaaknummer
21/1703
Relevante informatie
Art. 15 lid 3 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk (2008)

Inhoudsindicatie

IB; artikel 15, derde lid, van het belastingverdrag met Litouwen; dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/1703

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] ( [locatie] ), belanghebbende

(gemachtigde: mr. S. Greydanus),

en

De inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 maart 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2015 een (ambtshalve) aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Deze aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.915 (IB) en een premie-inkomen van € 11.196 (PVV). Voor de PVV is uitgegaan van een periode van 172 dagen premieplicht in Nederland. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende bij beschikkingen een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 17 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

Belanghebbende heeft op 19 november 2019 voor het jaar 2015 een aangiftebiljet ingediend. Dit biljet is door de inspecteur aangemerkt als een bezwaar tegen de opgelegde aanslag. De inspecteur heeft bij uitspraak van 9 december 2019 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar mede aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking afgewezen (hierna: de afwijzingsbeschikking).

1.4.

De inspecteur is gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzingsbeschikking door voor de PVV uit te gaan van een periode van 120 dagen voor premieplicht in Nederland. De inspecteur heeft de bezwaren voor het overige afgewezen. De verzuimboete is gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.

1.6.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.7.

De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2022 op zitting behandeld. Ondanks dat de gemachtigde van belanghebbende in zijn e-mail van 11 juli 2022 bericht heeft niet ter zitting aanwezig te zullen zijn, is hij wel ter zitting verschenen. Namens de inspecteur is, met voorafgaand bericht waarin is gewezen op voornoemde e-mail van de gemachtigde van belanghebbende, niemand verschenen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woont in 2015 in [locatie] . Hij werkt in 2015 voor een Nederlandse werkgever op de [bedrijf] , een offshore installatieschip dat vaart onder de Nederlandse vlag. De [bedrijf] wordt gebruikt voor de bouw van windparken op het [locatie 2] gelegen op het continentaal plat van Nederland.

2.2.

Belanghebbende heeft in het aangiftebiljet voor het jaar 2015 een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.638 opgenomen en voor een bedrag van € 26.851 verzocht om aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Voor de PVV is belanghebbende uitgegaan van een periode van 120 dagen premieplicht in Nederland.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht slechts gedeeltelijk aan het verzoek om ambtshalve vermindering is tegemoet gekomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

De inspecteur vermindert een belastingaanslag ambtshalve zodra hem is gebleken dat deze tot een te hoog bedrag is vastgesteld.1 Op belanghebbende rust de last om de feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waaruit volgt dat de aanslag te hoog is vastgesteld.2

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende - tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur - niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanslag, na de uitspraak op bezwaar, tot een te hoog bedrag is vastgesteld.

3.5.

Belanghebbende stelt kortgezegd dat het heffingsrecht van Nederland wordt beperkt door artikel 15, derde lid, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek [locatie] tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar het vermogen van 16 juni 1999 (hierna: het Verdrag). Er is namelijk sprake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. Nederland moet de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting toestaan en daarom is de aanslag te hoog vastgesteld. De inspecteur betwist dit gemotiveerd.

3.6.

De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de werkzaamheden van belanghebbende voor een Nederlandse werkgever op het continentaal plat van Nederland hebben plaatsgevonden en dat de [bedrijf] vaart onder Nederlandse vlag. Namens belanghebbende is uitgebreid gemotiveerd wat de achtergrond is van en wat de werking is van artikel 15, derde lid, van het Verdrag. Wat daar ook van zij, de rechtbank constateert dat belanghebbende met geen enkel concreet stuk zijn stellingen over de feitelijke situatie zoals ten aanzien van de gestelde (hoofd)taak van het vervoer van materialen en personeel ten opzichte van de bouw van het windpark, het aandoen van andere jurisdicties en de daadwerkelijke werkzaamheden van belanghebbende, heeft gestaafd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende reeds daarom niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, zoals is bedoeld in artikel 15, derde lid, van het Verdrag.

3.7.

Belanghebbende heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat de beschikking belastingrente en opgelegde verzuimboete ten onrechte zijn opgelegd.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag IB/PVV 2015, de beschikking verzuimboete en de in rekening gebrachte belastingrente in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 26 juli 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.