Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5358, 21/1782

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 15-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5358, 21/1782

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
15 september 2022
Datum publicatie
27 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5358
Zaaknummer
21/1782
Relevante informatie
Art. 10e Uitv besl LB

Inhoudsindicatie

werkafspraken belastingdienst; gelijkheidsbeginsel

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

Zaaknummer BRE 21/1782

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: drs. J.J.M. Hereijgers),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

De inspecteur heeft bij beschikking van 27 augustus 2019 het verzoek van belanghebbende om voorzetting van de 30%-bewijsregeling voor ingekomen werknemers in verband met de wijziging van inhoudingsplichtige toegekend met een looptijd van 1 augustus 2019 tot en met 31 december 2020 (hierna: de beschikking).

1.2.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de inspecteur van 16 maart 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking.

1.3.

De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben, namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] deelgenomen. De gemachtigde is met kennisgeving aan de rechtbank niet op de zitting verschenen.

2 Feiten

2.1.

Namens belanghebbende en [BV] is door de gemachtigde een verzoek ingediend tot voortzetting van de 30%-bewijsregeling. Het verzoek is bij brief met dagtekening 26 juni 2019 aan de inspecteur verzonden. Belanghebbende is op 1 januari 2019 bij de betreffende inhoudingsplichtige tewerkgesteld.

2.2.

De inspecteur heeft het verzoek op 3 juli 2019 ontvangen.

2.3.

Met dagtekening 27 augustus 2019 heeft de inspecteur de beschikking toegekend met ingang van 1 augustus 2019.

2.4.

De inspecteur en de gemachtigde hebben geen werkafspraken gemaakt over het indienen van verzoeken om de toepassing van de 30%-bewijsregeling. De gemachtigde is geen werkafspraakhouder.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

In geschil is de ingangsdatum van de beschikking.

3.2.

Vast staat dat de inspecteur de ingangsdatum van de beschikking in overeenstemming met de wettelijke bepalingen heeft vastgesteld op 1 augustus 2019.1

3.3.

Belanghebbende stelt dat de ingangsdatum desondanks 1 juli 2019 moet zijn. Dat zou volgens belanghebbende de ingangsdatum geweest kunnen zijn als zijn gemachtigde werkafspraakhouder was geweest en het verzoek via e-mail was ingediend. Belanghebbende doet aldus een beroep op het gelijkheidsbeginsel.

3.4.

Veronderstellende dat de inspecteur inderdaad werkafspraken heeft gemaakt met andere gemachtigden inzake de indiening van stukken via e-mail, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Vast staat namelijk dat de gemachtigde het verzoek niet via e-mail naar de inspecteur heeft verstuurd, waardoor de situatie van belanghebbende als zodanig niet vergelijkbaar is.

3.5.

Belanghebbende doet daarnaast een beroep op het vertrouwensbeginsel. Volgens belanghebbende werd in het verleden minder formalistisch omgegaan met het in acht nemen van wettelijke termijnen en werd meer belang gehecht aan de inhoud van het verzoek.

3.6.

Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen.2 Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur een concrete toezegging heeft gedaan waaraan belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen. Dat de inspecteur in het verleden bij deze gemachtigde anders heeft gehandeld, ook als deze stelling klopt, maakt immers niet dat jegens belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt.

3.7.

Belanghebbende doet ook een beroep op het proportionaliteitsbeginsel. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur het opstellen en verzorgen van post zelf niet op orde en houdt hij zich niet aan termijnen en beloftes. In dat geval kan de inspecteur niet het standpunt verdedigen dat een verzoek dat op 26 juni 2019 werd verzonden niet kan leiden tot een aanvangsdatum op 1 juli 2019, aldus belanghebbende.

3.8.

Naar het oordeel van de rechtbank slaagt ook het beroep op het proportionaliteitsbeginsel niet. De ingangsdatum volgt uit de wet. De gevolgen van het niet tijdig verzenden van het verzoek is voor rekening en risico van belanghebbende.

3.9.

De weigering van de inspecteur om werkafspraken te maken met de gemachtigde van belanghebbende levert naar het oordeel van de rechtbank evenmin een schending van het fair play-beginsel, het verbod op willekeur of van misbruik van bevoegdheid op. Dat de inspecteur (nog) geen werkafspraken met de gemachtigde heeft willen maken, brengt immers niet met zich dat de inspecteur jegens belanghebbende in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld.

3.10.

Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.

3.11.

Gelet op het voorgaande is de ingangsdatum van 1 augustus 2019 juist.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing