Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5476, 21/2213

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-09-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5476, 21/2213

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 september 2022
Datum publicatie
29 september 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5476
Zaaknummer
21/2213
Relevante informatie
Art. 24a Wet MRB 1994, Art. 5a lid 2 Uitv besl MRB 1994

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Zittingsplaats Middelburg

Belastingrecht

Zaaknummer: BRE 21/2213

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

Belanghebbende heeft verzocht om toepassing van het lage bestelautotarief voor gehandicapten als bedoeld in artikel 24a Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de gehandicaptenregeling). De inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

1.2.

In de uitspraak van 22 maart 2021 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing ongegrond verklaard.

1.3.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 maart 2021.

1.4.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt. Omdat geen van beide partijen heeft verklaard een zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder mondelinge behandeling.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van een [auto] (hierna: de auto). Deze personenauto is voorzien van een dieselmotor en een automatische versnellingsbak met als datum van eerste toelating [datum] .

2.2.

Belanghebbende heeft in zijn kinderjaren polio gehad en heeft hierdoor krachtverlies in beide benen. Hij loopt met krukken en heeft een lange beenbeugel. Hij beschikt over een gehandicaptenparkeerkaart.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt de vraag of de inspecteur het verzoek van belanghebbende om toepassing van de gehandicaptenregeling terecht heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek van belanghebbende terecht heeft geweigerd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

De gehandicaptenregeling is bedoeld om een financiële tegemoetkoming, in de vorm van een verlaagd tarief (het lagere bestelautotarief), te geven aan een gehandicapte persoon die voor zijn eigen vervoer en dat van een niet-opvouwbare rolstoel (of een ander omvangrijk hulpmiddel) is aangewezen op het gebruik van een bestelauto.

3.4.

Vast staat dat de auto van belanghebbende een personenauto is en geen bestelauto. Vast staat ook dat belanghebbende geen gebruik maakt van een niet-opvouwbare rolstoel.

3.5.

Belanghebbende erkent dat de auto niet voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van het lagere bestelautotarief. Belanghebbende stelt dat hij op basis van zijn persoonlijke situatie toch in aanmerking moet komen voor dit tarief. Hij stelt dat hij de auto in verband met zijn beperkingen nodig heeft maar niet de financiële middelen heeft om de auto aan te passen of om de auto in te ruilen voor een (echte) bestelauto.

3.6.

Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van belanghebbende, kan dat niet leiden tot een gegrond beroep. De wetgever heeft bewust niet gekozen voor een lager tarief voor het vervoer van gehandicapte personen met een personenauto.1 De gehandicaptenregeling is in het leven geroepen als een compenserende maatregel bij de afschaffing van het tot 1 juli 2005 geldende lagere bestelautotarief voor particuliere houders. De wetgever heeft dit lagere tarief voor particulieren willen opheffen en tegelijkertijd ingezien dat er particulieren met een handicap zijn die voor het vervoer van een niet-opvouwbare rolstoel zijn aangewezen op een bestelauto. Om aan deze groep tegemoet te komen is het lagere tarief ingevoerd maar uitsluitend voor bestelauto’s. Reeds daarom heeft de inspecteur het verzoek terecht afgewezen.

Overigens merkt de rechtbank nog op dat belanghebbende ook niet in aanmerking zou komen voor het lagere tarief omdat uit het verzoek niet blijkt dat hij is aangewezen op het gebruik van een niet-opvouwbare rolstoel.2

Omdat de wettelijke regeling duidelijk is en de rechter en de inspecteur de innerlijke waarde of billijkheid van de wet niet mogen beoordelen, kan voor belanghebbende geen lager tarief voor de motorrijtuigenbelasting gelden.3 De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende om toepassing van de zogenoemde gehandicaptenregeling terecht geweigerd.

3.7.

Voor dat geval heeft belanghebbende de rechtbank verzocht om kwijtschelding van de motorrijtuigenbelasting dan wel een betalingsregeling omdat zijn leven door de coronapandemie erg duur is geworden en hij de belasting niet meer op tijd kan betalen.

3.8.

De rechtbank is niet bevoegd om te oordelen over een verzoek om kwijtschelding of een betalingsregeling. Belanghebbende moet dat verzoek doen bij de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger kan dat verzoek dan beoordelen. Bij wijze van uitzondering heeft de inspecteur het verzoek van belanghebbende al doorgestuurd aan de ontvanger om een beslissing te nemen. Belanghebbende hoeft dat in dit geval niet zelf meer te doen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing