Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5934, AWB - 21 _ 1270 en 21 _ 2171

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5934, AWB - 21 _ 1270 en 21 _ 2171

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 oktober 2022
Datum publicatie
24 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5934
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1270 en 21 _ 2171
Relevante informatie
Art. 17 Belastingregeling Nederland-Curacao, Art. 7.2 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Artikel 17, derde lid, van de Belastingregeling Nederland Curaçao, berekeningswijze verschuldigde inkomstenbelasting

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/1270 en 21/1271

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] (Curaçao), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 maart 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan [erflater] (erflater) de volgende aanslagen opgelegd:

-

een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2018, waarbij bij beschikking € 365 belastingrente is vergoed (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.86.01);

-

een aanslag IB voor het jaar 2019 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.96.01).

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van erflater afgewezen en de aanslagen en de beschikking belastingrente gehandhaafd.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben via een digitale verbinding deelgenomen: de gemachtigde, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Erflater is op [datum] 2022 overleden. Erflater woonde tot 1 mei 2018 in Nederland. Vanaf 1 mei 2018 tot zijn overlijden woonde erflater op Curaçao.

2.2.

Het inkomen van erflater bestond in 2018 uit een AOW-uitkering van € 18.348, een pensioenuitkering van ABN-AMRO van € 68.501, een AOV-uitkering van € 225, en inkomsten uit eigen woning van negatief € 491. In 2019 bestond het inkomen van erflater uit een AOW-uitkering van € 18.958 en een pensioenuitkering van ABN-AMRO van € 69.893.

2.3.

Erflater heeft in de aangiften IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019 voor de periode dat hij op Curaçao woonde een beroep gedaan op toepassing van het verlaagde tarief van 15% over (een pro-rata gedeelte van) de pensioenuitkering van ABN-AMRO als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Belastingregeling Nederland Curaçao1 (hierna: BRNC).

2.4.

De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 86.583 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.452. De inspecteur heeft een belastingvermindering van € 7.453 toegepast op basis van artikel 17, derde lid, van de BRNC. De verschuldigde inkomstenbelasting op de aanslag IB/PVV 2018 bedraagt € 19.667.

2.5.

De inspecteur heeft de aanslag IB voor het jaar 2019, overeenkomstig de ingediende aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 88.851 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 31. De inspecteur heeft een belastingvermindering van € 10.636 toegepast op grond van artikel 17, derde lid, van de BRNC. De verschuldigde inkomstenbelasting op de aanslag IB 2019 bedraagt € 16.212.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

Tussen partijen is alleen nog de berekening van de op de aanslag IB/PVV 2018 en de aanslag IB 2019 verschuldigde inkomstenbelasting in geschil. Daarbij gaat het met name om de vraag of de pensioenuitkering van ABN-AMRO, naast de overige inkomensbestanddelen, in eerste instantie volgens de regels van de Nederlandse belastingwetgeving in de grondslag voor de belastingheffing in aanmerking mag worden genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat Nederland op grond van de BRNC belasting mag heffen over de pensioenuitkering van ABN-AMRO.

3.2.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verschuldigde inkomstenbelasting juist berekend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.3.

In artikel 17 van de BRNC is – voor zover hier van belang – bepaald:

“1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, derde lid, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen, alsmede lijfrenten, betaald aan een inwoner van een land, slechts in dat land belastbaar.

(…)

3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, mogen betalingen waarop dat lid van toepassing is ook worden belast in het land van waaruit zij afkomstig zijn in overeenstemming met de wetgeving van dat land, maar in het geval deze betalingen een periodiek karakter hebben mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de betalingen niet overschrijden.

(…)”

3.4.

Volgens belanghebbende bedraagt, op basis van artikel 17, derde lid, van de BRNC, de totaal verschuldigde inkomstenbelasting in 2018 € 15.238 en in 2019 € 12.190, zijnde 15 percent van (het pro-rata gedeelte) van de pensioenuitkering van ABN-AMRO vermeerderd met de belasting over de overige inkomensbestanddelen berekend met toepassing van het progressieve tabeltarief. Belanghebbende betoogt dat de pensioenuitkering van ABN-AMRO niet in eerste instantie volgens de regels van de Nederlandse belastingwetgeving in de grondslag voor de belastingheffing in aanmerking mag worden genomen. Door toepassing van het progressieve tabeltarief is anders het gemiddelde tarief over de andere inkomensbestanddelen hoger en wordt de pensioenuitkering feitelijk zwaarder belast dan 15 percent van het brutobedrag van de pensioenuitkering. Belanghebbende specificeert zijn berekeningen voor de jaren 2018 en 2019 als volgt:

3.5.

De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de berekeningswijze van belanghebbende ertoe zou leiden dat ten onrechte ook een tariefvoordeel wordt genoten voor de andere inkomensbestanddelen. Volgens de inspecteur dient eerst het totaal aan verschuldigde belasting over het gehele belastbaar inkomen uit werk en woning, inclusief de ABN-AMRO uitkering, te worden berekend met toepassing van het progressieve tabeltarief. Dit bedrag dient vervolgens te worden verminderd op basis van artikel 17, derde lid, van de BRNC. De berekeningen van de inspecteur voor de jaren 2018 en 2019 luiden als volgt:

2018

2019

Belasting met toepassing van het progressieve tarief

€ 27.120

€ 26.848

Gedeelte van de belasting dat naar evenredigheid is toe te rekenen aan de pensioenuitkering van ABN-AMRO

€ 14.305

€ 21.119

Af:15% van het (pro-rata gedeelte) van de pensioenuitkering van ABN-AMRO

€ 6.850

€ 10.483

Vermindering

€ 7.455

€ 10.636

Totaal verschuldigde belasting

€ 19.665

€ 16.212

3.6.

De rechtbank overweegt als volgt. De BRNC staat aan de berekeningswijze van de verschuldigde inkomstenbelasting van de inspecteur niet in de weg.2 Integendeel, uit de tekst van artikel 17, derde lid, van de het BRNC volgt dat voor zover Nederland op grond van de BRNC bevoegd is om belasting te heffen, dit in overeenstemming met de wetgeving van Nederland mag gebeuren.3Voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001 behoort de pensioenuitkering van ABN-AMRO tot de inkomsten die naar het progressieve tabeltarief worden belast.4 De inspecteur heeft daarom terecht de pensioenuitkering van ABN-AMRO in aanmerking genomen voor de toepassing van het progressieve tabeltarief. De omstandigheid dat het effectieve tarief over de andere inkomensbestanddelen daardoor hoger is dan in de berekeningswijze van belanghebbende, vloeit rechtstreeks voort uit het bepaalde in artikel 17, derde lid, van de BRNC. De pensioenuitkering van ABN-AMRO is, anders dan belanghebbende meent, ook niet zwaarder belast dan 15 percent van het brutobedrag van de pensioenuitkering. De inspecteur heeft immers, in overeenstemming met artikel 17, derde lid, van de BRNC, de belastingheffing over de pensioenuitkering van ABN-AMRO beperkt tot 15 percent van het brutobedrag van de pensioenuitkering. Het gelijk is aan de inspecteur.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing