Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5937, AWB - 21 _ 2191

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:5937, AWB - 21 _ 2191

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 oktober 2022
Datum publicatie
24 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:5937
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2191
Relevante informatie
Art. 72 Wet MRB 1994

Inhoudsindicatie

Motorrijtuigenbelasting, artikel 72, eerste lid, aanhef en onderdeel m, van de Wet MRB (vrijstelling APK-keuring)

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , statutair gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 april 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de tijdvakken gelegen in de periode 22 september 2019 tot en met 14 augustus 2020 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting opgelegd ter hoogte van € 859, alsmede bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete opgelegd van € 859 (aanslagnummer [aanslagnummer] .V.0.950001).

1.3.

De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de verzuimboete bij uitspraak op bezwaar van 9 april 2021 gehandhaafd.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [A] (hierna: [A] ), en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was van 22 september 2017 tot en met 14 augustus 2020 houder van een personenauto van het merk en type Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De geldigheid van het kenteken is in verschillende perioden geschorst geweest, waaronder de periode van 15 augustus 2019 tot en met 14 augustus 2020.

2.2.

De auto stond gedurende de schoringsperiode gestald op een terrein in België. Op 24 juni 2020 is de auto met behulp van pechhulp naar een autogarage in Baarle-Nassau gebracht. De auto is op 24 juni 2020 APK-gekeurd. In het keuringsrapport is vermeld dat de auto is goedgekeurd en op 24 juni 2020 om 15:23 uur is afgemeld bij de RDW.

2.3.

Op 25 juni 2020 is via camerabeelden op de N260 geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg.

2.4.

Naar aanleiding van deze constatering heeft de inspecteur aan belanghebbende de onderhavige naheffingsaanslag motorijtuigenbelasting en verzuimboete opgelegd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag en de verzuimboete terecht zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.2.

De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat het beroep ontvankelijk is, aangezien uit gegevens van PostNL blijkt dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het beroepschrift binnen een week na afloop van de termijn door de rechtbank is ontvangen.1

3.3.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete terecht opgelegd. De verzuimboete dient wel te worden verminderd, omdat de opgelegde verzuimboete naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet passend en geboden is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

3.4.

Het houden van een personenauto is belast met motorrijtuigenbelasting.2 Deze belasting wordt niet geheven voor een motorrijtuig waarvan het kenteken is geschorst.3 Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig tijdens een voor dat motorrijtuig geldende schorsing, kan de belasting worden nageheven.4 Daarbij wordt de na te heffen belasting berekend over een tijdsduur van vier aaneensluitende tijdvakken van drie maanden met als laatste tijdvak dat waarin het gebruik van de weg is gemaakt.5 Indien blijkt dat het motorrijtuig over een gedeelte van de tijdsduur van de vier tijdvakken niet op naam heeft gestaan van degene die het motorrijtuig houdt, wordt over dat gedeelte de belasting niet nageheven.6

3.5.

Vrijstelling van belasting wordt verleend voor motorrijtuigen waarmee met het oog op een te verrichten APK-keuring van het motorrijtuig7 tijdens schorsing gebruik van de weg wordt gemaakt. Deze vrijstelling geldt op de dag waarop dat motorrijtuig aan de keuring wordt onderworpen.8

3.6.

Vaststaat dat de auto op 24 juni 2020 is gekeurd (zie 2.2) en dat op 25 juni 2020 met de auto gebruik is gemaakt van de weg (zie 2.3). De vrijstelling van motorrijtuigenbelasting is alleen bedoeld voor situaties waarin op dezelfde dag als die waarop de keuring plaatsvindt - in dit geval op 24 juni 2020 - met het oog op deze keuring gebruik wordt gemaakt van de weg. Daarvan is in dit geval geen sprake. De tekst van de wet biedt geen ruimte voor een ruimere uitleg van de vrijstellingsbepaling.9 Al hetgeen belanghebbende op dit punt verder heeft aangevoerd, behoeft daarom geen verdere behandeling. De naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.

Vertrouwensbeginsel

3.7.

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan het opleggen van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting. Daartoe voert belanghebbende aan dat [A] voorafgaand aan de APK-keuring informatie over het gebruik van de weg tijdens een schorsing heeft ingewonnen op het internet, via de website van de RDW en door middel van telefonisch contact met een medewerker van de RDW. Belanghebbende stelt dat de RDW, achteraf bezien, onvolledige informatie heeft verstrekt. Uit de informatie op de website van de RDW en uit het contact met de medewerker van de RDW, aan wie de situatie is voorgelegd, is volgens belanghebbende namelijk niet naar voren gekomen dat de vrijstelling alleen geldt als op de dag van de keuring gebruik wordt gemaakt van de weg. Verder voert belanghebbende aan dat het voorafgaand aan de keuring niet bij haar is opgekomen om contact op te nemen met de belastingtelefoon, omdat de website van de Belastingdienst niet verscheen in de zoekresultaten op internet en zij op dat moment geen verband zag tussen de APK-keuring, de schorsing van de auto en de Belastingdienst. Belanghebbende stelt dat na ontvangst van de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting [A] nog wel contact heeft opgenomen met de belastingtelefoon en dat ook door de belastingtelefoon niet is gemeld dat de vrijstelling alleen geldt als op de dag van de keuring gebruik wordt gemaakt van de weg. Volgens belanghebbende mocht zij gelet op al deze omstandigheden ervan uitgaan dat zij geen motorrijtuigenbelasting verschuldigd was voor het gemaakte gebruik van de weg.

3.8.

De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt. Belanghebbende kan aan de informatie op de website van de RDW en aan de uitlatingen van een medewerker van de RDW geen in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat zij geen motorrijtuigenbelasting was verschuldigd voor het gebruik van de weg van en naar de APK-keuring op verschillende dagen tijdens schorsing. De RDW is niet belast met de uitvoering van de motorrijtuigenbelasting, zodat informatie en uitlatingen van de RDW omtrent de motorrijtuigenbelasting de inspecteur in beginsel niet kunnen binden. Dat kan alleen anders zijn als de RDW iets zou hebben gedaan of gezegd waardoor bij belanghebbende redelijkerwijs de indruk heeft kunnen ontstaan dat de informatie en de uitlatingen van de RDW namens de inspecteur zijn gedaan, of dat de RDW vooraf overleg had gehad met de inspecteur. In dit geval is niet gesteld of gebleken dat dat is gebeurd, zodat er ook geen schijn van bevoegdheid is gewekt. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of belanghebbende de volledige situatie aan de RDW heeft voorgelegd en of zij naar voren had moeten brengen dat in verband met de APK-keuring op verschillende dagen gebruik zou worden gemaakt van de weg.

3.9.

De omstandigheid dat achteraf nog contact is opgenomen met de belastingtelefoon en toen mogelijk ook onvolledige informatie is verstrekt, kan evenmin vertrouwen opwekken. Op dat moment was belanghebbende er immers al van op de hoogte dat de vrijstelling alleen geldt op de dag van de APK-keuring en wist zij – ervan uitgaande dat deze informatie is verstrekt – dat de informatie onvolledig dan wel onjuist was. Bovendien heeft belanghebbende niet op basis van die informatie gehandeld, de APK-keuring was immers al geweest. De omstandigheid dat belanghebbende niet voorafgaand aan de APK-keuring eraan heeft gedacht om contact met de belastingtelefoon op te nemen dient voor haar rekening te blijven.

Verzuimboete

3.10.

De boete is in overeenstemming met artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c van de AWR opgelegd. Het beboetbare feit is begaan. Er is namelijk met de auto gebruik gemaakt van de weg in Nederland zonder dat daarvoor motorrijtuigenbelasting is voldaan. Dit wordt aangemerkt als een betalingsverzuim. Opzet of schuld is daarvoor niet vereist. De boete is dus in beginsel terecht aan belanghebbende opgelegd.

3.11.

Een boete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft met alles wat zij heeft aangevoerd, niet aannemelijk gemaakt dat daarvan sprake is. In het bijzonder met betrekking tot de aangevoerde omstandigheden dat (i) belanghebbende voorafgaand aan de APK-keuring contact heeft opgenomen met de RDW en uit dat contact niet naar voren is gekomen dat alleen op de dag van de APK-keuring gebruik mag worden gemaakt van de weg, en (ii) de garagehouder voorafgaand aan de APK-keuring heeft aangegeven dat de auto pas de volgende dag kon worden opgehaald in verband met reparaties aan de auto, verdient opmerking dat deze omstandigheden niet meebrengen dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende had immers voorafgaand aan de APK-keuring informatie kunnen inwinnen bij de Belastingdienst over de geldende wet- en regelgeving ter zake van het gebruik van een auto tijdens schorsing. Verder had belanghebbende, toen bleek dat de auto niet op dezelfde dag kon worden opgehaald, opnieuw contact kunnen opnemen met - in ieder geval - de RDW om na te gaan of zij nog steeds aan alle vereisten voldeed of de schorsing voor één dag kunnen opheffen.

3.12.

De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is. In dat verband heeft de inspecteur ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat de boete, gelet op de omstandigheden van het geval, dient te worden verminderd tot 50% van de verschuldigde belasting. De rechtbank vindt hier, alle omstandigheden afwegende, een boete van 25% van de verschuldigde belasting passend en geboden. Hoewel de mate van verwijtbaarheid in beginsel geen rol speelt bij de hoogte van de verzuimboete, neemt de rechtbank hierbij mee dat zij door hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd ervan overtuigd is geraakt dat belanghebbende de intentie had om te handelen in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving ter zake van het gebruik van een auto tijdens schorsing, daarvoor ook verschillende maatregelen heeft genomen en de overtreding beperkt is gebleven tot het eenmalige en kortstondige gebruik van de weg op 25 juni 2020. De boete wordt daarom verminderd tot € 214.

3.13.

Verder dient (ambtshalve) te worden beoordeeld of de boete gematigd moet worden wegens de overschrijding van de redelijke termijn als genoemd in artikel 6 van het EVRM. In beginsel is daarvan sprake indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak heeft gedaan. Deze termijn vangt aan op het moment dat een handeling is verricht waaraan belanghebbende in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.10

3.14.

De rechtbank stelt vast dat het voornemen tot het opleggen van de boete voor het eerst op 1 oktober 2020 aan belanghebbende bekend is gemaakt. Aangezien tussen het moment van bekendmaking en deze uitspraak van de rechtbank iets meer dan twee jaren zijn verstreken, is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM overschreden. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de boete met 5% te matigen tot (afgerond) € 203.11

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing