Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6227, 20/8522

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-10-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6227, 20/8522

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 oktober 2022
Datum publicatie
28 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6227
Zaaknummer
20/8522
Relevante informatie
Art. 229 Gemw

Inhoudsindicatie

vertrouwensbeginsel

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 20/8522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats], de heffingsambtenaar,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 juli 2020.

1.2.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd van € 741,40 (hierna: de aanslag leges).

1.3.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag leges verminderd tot € 185,35.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verzonden aan de heffingsambtenaar.

1.6.

De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, [naam] . De heffingsambtenaar was zonder bericht niet aanwezig.

1.7.

De heffingsambtenaar is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 16 juni 2022 aan de heffingsambtenaar op het adres [adres 1] , onder vermelding van plaats en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De heffingsambtenaar is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit de informatie van Post NL is gebleken dat de brief op 17 juni 2022 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met ingang van het jaar 2006 gepoogd om een

omgevingsvergunning te verkrijgen voor het realiseren van een winkel en vier bovenwoningen (hierna: het te realiseren project).

2.2.

Tot de gedingstukken behoort een stuk van 24 februari 2016 van de raad van de gemeente [plaats] (hierna: de Motie van 24 februari 2016). Daarin staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Motie

Onderstaande fractie van de raad van de gemeente [plaats] ,

constaterende dat

- het plan van [belanghebbende] om op het adres [adres 2] een bouwwerk, bestaande uit een winkel en vier bovenwoningen, te realiseren gedurende een reeks van jaren om uiteenlopende redenen niet uitvoerbaar is gebleken;

- het thans voor besluitvorming voorliggende voorstel inzake het Bestemmingsplan [bestemmingsplan] (correctieve) herziening niet tegemoetkomt aan het verzoek van de heer [belanghebbende] dat zijn perceel niet wordt opgenomen in deze herziening respectievelijk om het bestemmingsplan overeenkomstig zijn zienswijze aan te passen;

overwegende dat

- het niet opnemen van het perceel van de heer [belanghebbende] in de herziening respectievelijk het wijzigen van het bestemmingsplan overeenkomstig de zienswijze van de heer [belanghebbende] niet (kunnen) leiden tot het beoogde gevolg, zijnde het realiseren van het plan van de heer [belanghebbende] ;

- het college van burgemeester en wethouders in zijn aan de heer [belanghebbende] gerichte brief d.d. 18 februari 2016, waarin verslag wordt gedaan van hetgeen op 15 februari 2016 met de heer [belanghebbende] werd besproken, heeft toegezegd zijn medewerking te willen verlenen aan een vervolginitiatief van de heer [belanghebbende] en met hem te willen nagaan wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn;

- het college van burgemeester en wethouders in voornoemde brief heeft bevestigd bereid te zijn om, indien het initiatief van de heer [belanghebbende] kansrijk blijkt te zijn, (a) af te zien van legesheffing op de vergunning en (b) de kosten van de noodzakelijke partiële herziening van het bestemmingsplan voor zijn rekening te nemen.”

2.3.

Op 3 april 2019 heeft de gemeenteraad besloten om het dossier van belanghebbende te sluiten.

2.4.

Belanghebbende heeft op 10 februari 2020 een ‘Formulier vooroverleg omgevingsvergunning’ inclusief bijlagen ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft belanghebbende met dagtekening 10 maart 2020 de aanslag leges ontvangen.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag leges.

2.6.

Met dagtekening 2 juni 2020 heeft belanghebbende een brief ontvangen van de heffingsambtenaar waarin is medegedeeld dat het bedrag aan leges verminderd zal worden naar € 182,80.

2.7.

Bij uitspraak op bezwaar zijn de leges verminderd naar € 185,35.

2.8.

In het verweerschrift heeft de heffingsambtenaar het standpunt ingenomen dat de leges verder verminderd dienen te worden naar € 182,80.

3. Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of belanghebbende met vrucht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Kan belanghebbende met vrucht een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?

3.2.

Belanghebbende heeft in de kern gesteld dat, gelet op de Motie van 24 februari 2016, bij hem het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen leges in rekening zouden worden gebracht.

3.3.

De heffingsambtenaar heeft niet betwist dat bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen leges in rekening zouden worden gebracht, maar heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeenteraad op 3 april 2019 heeft besloten om het dossier van belanghebbende voor het kansrijk vervolginitiatief te sluiten. Hiermee zijn volgens de heffingsambtenaar de in 2016 gedane toezeggingen ten aanzien van het kansrijk vervolginitiatief komen te vervallen. Aan de motie waarnaar belanghebbende verwijst, kunnen niet langer rechten worden ontleend.

3.4.

Partijen zijn het er over eens dat bij belanghebbende het vertrouwen is gewekt dat aan hem geen leges in rekening zullen worden gebracht. De rechtbank zal daarom oordelen of de toezeggingen met betrekking tot het heffen van leges zijn komen te vervallen.

3.5.

De rechtbank stelt voorop dat de heffingsambtenaar zijn standpunt dat de toezeggingen met betrekking tot het kansrijk vervolginitiatief zijn vervallen niet heeft onderbouwd met schriftelijke stukken. De gemeenteraad zou hierover een besluit hebben genomen, maar de heffingsambtenaar heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Verder is er ook geen stuk overgelegd waaruit volgt dat belanghebbende in kennis is gesteld van deze beslissing, en van de beslissing dat de toezegging dat geen leges zouden worden geheven is ingetrokken.

Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd bevestigd meerdere brieven van de heffingsambtenaar te hebben ontvangen. Hij heeft echter geen brief ontvangen waarin is medegedeeld dat de toezegging dat er geen leges worden geheven, is ingetrokken. Ook belanghebbende heeft zijn enkele stelling niet onderbouwd. De heffingsambtenaar is echter niet ter zitting verschenen en heeft dus de stelling niet kunnen weerspreken. Dit dient voor het risico van de heffingsambtenaar te blijven. Gelet hierop heeft belanghebbende aannemelijk gemaakt dat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt ten aanzien van de in rekening te brengen leges. De aanslag leges dient daarom vernietigd te worden.

Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

3.6.

Belanghebbende heeft ter zitting geklaagd dat de procedure erg lang heeft geduurd. De rechtbank vat dit op als een verzoek om vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.

3.7.

De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 18 maart 2020 is ontvangen door de heffingsambtenaar. De rechtbank doet uitspraak op 25 oktober 2022. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden.

3.8.

Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 1.000,-. Omdat de bezwaarfase afgerond 4 maanden heeft geduurd, komt de overschrijding volledig voor rekening van de Minister.

4 Conclusie en gevolgen

4.1.

Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.

4.2.

Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank vindt tevens aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage vastgesteld.

4.3.

Voor de beroepsfase stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 120,-. Deze vergoeding bestaat uit de door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten verletkosten.

5 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag leges;

- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000,-;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 120,-;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 48,- aan belanghebbende moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 25 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

griffier

rechter

Deze uitspraak is enkel door de rechter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd om te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.