Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6535, 21/2711, 21/2712, 22/2232 en 22/2233

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6535, 21/2711, 21/2712, 22/2232 en 22/2233

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 november 2022
Datum publicatie
24 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6535
Zaaknummer
21/2711, 21/2712, 22/2232 en 22/2233
Relevante informatie
Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 3.95 Wet IB 2001, Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 8.16a lid 1 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

kosten ROW, jonggehandicaptenkorting

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/2711, 21/2712, 22/2232 en 22/2233

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. H.A.J. Kalsbeek),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 mei 2021 en 17 maart 2022.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikkingen).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en de namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd en heeft in de onderhavige jaren gewerkt voor [werkgever] (hierna: [werkgever] ). Daarnaast heeft belanghebbende inkomsten genoten uit persoonsgebonden budget (hierna: het PGB) in verband met zorg voor zijn zoon.

2.2.

Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV gedaan over de jaren 2017 en 2018. De inkomsten met betrekking tot het PGB van € 13.117 heeft belanghebbende in zijn aangiften opgenomen als resultaat uit overige werkzaamheden (hierna: ROW). Tevens heeft hij voor hetzelfde bedrag aan kosten in aanmerking genomen zodat het ROW nihil bedraagt. Daarnaast heeft belanghebbende specifieke zorgkosten geclaimd en verzocht om toepassing van jonggehandicaptenkorting.

2.3.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen 2017 en 2018 afgeweken van de aangiften van belanghebbende. Daarbij heeft de inspecteur de aftrek van specifieke zorgkosten deels gecorrigeerd en de kosten van ROW vastgesteld op nihil. De inspecteur heeft ook de jonggehandicaptenkorting geweigerd.

2.4.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en voor het jaar 2017 een herziene aangifte ingediend.

2.5.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen deels gegrond verklaard en de aanslagen verminderd.

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een brief van de inspecteur met dagtekening 27 oktober 2016 (hierna: de brief van 27 oktober 2016) met als onderwerp ‘Voornemen afwijking’. In deze brief heeft de inspecteur aangegeven af te zullen wijken van de aangifte IB/PVV 2014 van belanghebbende door zijn inkomsten uit PGB van € 10.134, die niet zijn opgenomen in de aangifte, te corrigeren. Tevens geeft de inspecteur aan dat naar zijn mening belanghebbende ten onrechte jonggehandicaptenkorting heeft geclaimd.

2.7.

Op de brief van 27 oktober 2016 is de onderstaande aantekening gemaakt:

Inkomen uit werk en woning

- 02-11-2016 Telefonisch toegelicht

- Bijlage toegevoegd aan deze brief

Heffingskorting

-02-11-2016 Telefonisch toegelicht

2.8.

Belanghebbende heeft een e-mail van het UWV overgelegd van 18 mei 2020 met het onderwerp ‘wajong’ (hierna: de e-mail van UWV). Hierin staat voor zover hier van belang het volgende:

U zoekt naar bewijs dat u in de jaren 80 een Wajong hebt gehad. Ik heb alle beschikbare

systemen nagekeken.

Het enige dat ik heb kunnen vinden is een boeking van een WAO-aanvraag in 1993, die

wegens herstel is afgewezen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht de kosten van ROW en de specifieke zorgkosten heeft gecorrigeerd. Tevens beoordeelt de rechtbank of de inspecteur terecht de toepassing van de jonggehandicaptenkorting heeft geweigerd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

Kosten ROW

3.2.

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.95 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) is, voor zover van belang, op een resultaat uit een werkzaamheid het winstregime van toepassing. Dit brengt onder meer mee dat de kosten die verband houden met de werkzaamheid, met inachtneming van de wettelijke kostenaftrekbeperkingen, in aftrek kunnen worden gebracht op het resultaat.

3.3.

Belanghebbende heeft toegelicht dat de in aftrek gebrachte kosten onder meer betrekking hebben op vervoer van de zoon naar diverse locaties (waaronder winkels en restaurants), kosten van uitjes, etentjes, biljarten en andere (sociale) activiteiten van de zoon. Primair is belanghebbende van mening dat de kosten zakelijk zijn en betrekking hebben op de zorg die belanghebbende aan zijn zoon heeft verleend uit hoofde van de zorgovereenkomst.

Subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel.

3.4.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast ten aanzien van de aftrekbaarheid van de kosten van ROW bij belanghebbende ligt. Het moet gaan om kosten die verband houden met de door belanghebbende verrichte werkzaamheden als resultaatgenieter, dus de werkzaamheden die belanghebbende heeft verricht als zorgverlener voor zijn zoon. Uitgaven die hier geen verband mee houden zijn niet als zakelijk aan te merken en komen niet voor aftrek in aanmerking. Alleen uitgaven die door belanghebbende specifiek in het kader van de door hem ten behoeve van zijn zoon verrichte arbeid zijn gedaan kunnen voor aftrek in aanmerking komen. De kosten voor de door belanghebbende genoemde uitgaven, houden kortgezegd verband met (sociale) activiteiten. Dat zijn geen kosten die in verband met belanghebbendes werkzaamheden als zorgverlener zijn gemaakt. Dit brengt mee dat de inspecteur reeds om die reden terecht de kosten (met uitzondering van de in de uitspraak op bezwaar alsnog toegekende kosten) niet in aftrek heeft toegestaan.

3.5.

De rechtbank verwerpt ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Voor het aannemen van in rechte te honoreren vertrouwen is in elk geval vereist dat de belastingplichtige redelijkerwijs mocht aannemen dat de inspecteur bewust een standpunt heeft bepaald, in dit geval ter zake van de aftrekbaarheid van de kosten op het resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat dat hier niet aannemelijk is geworden.

De brief van 27 oktober 2016, waarnaar gemachtigde heeft verwezen, vermeldt niets over de aftrekbaarheid van kosten van ROW, zodat in zoverre geen sprake is van een bewuste standpuntbepaling. Uit hetgeen belanghebbende verder met betrekking tot de aanslagregeling 2014 heeft gesteld, valt eveneens niet af te leiden dat sprake is geweest van een bewuste standpuntbepaling. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur na telefonisch overleg met belanghebbende en het alsnog overleggen van een overzicht van de kosten, de aftrek heeft geaccepteerd (omdat in de aanslag geen ROW is opgenomen), wordt door de inspecteur gemotiveerd betwist. Ook in zoverre heeft belanghebbende zijn beroep op gewekt vertrouwen dus niet aannemelijk gemaakt. Voor de verwijzingen van belanghebbende naar de aanslagregeling 2015 en 2016 geldt hetzelfde.

Specifieke zorgkosten

3.6.

Belanghebbende is van mening dat een deel van de door hem in aftrek gebrachte specifieke zorgkosten ten onrechte niet in aftrek zijn toegestaan door de inspecteur. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat het vooralsnog niet gelukt is om de bewijsstukken van de betreffende specifieke zorgkosten over te leggen. Dit brengt mee dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast.

Jonggehandicaptenkorting

3.7.

Artikel 8.16a, eerste lid, van Wet IB 2001, luidt als volgt:

De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.

3.8.

Belanghebbende stelt primair dat hij recht heeft op de jonggehandicaptenkorting omdat hij werkzaam is op een sociale werkplaats. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat belanghebbende weliswaar geen uitkering ontvangt van het UWV, maar dat hij wel recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) vanwege zijn tewerkstelling bij [werkgever] . Verder verwijst belanghebbende naar de e-mail van het UWV.

Subsidiair doet belanghebbende een beroep op het vertrouwensbeginsel. Ter zitting heeft de gemachtigde toegelicht dat de inspecteur met betrekking tot het jaar 2014 het recht op jonggehandicaptenkorting heeft beoordeeld en toegestaan. Hiertoe verwijst belanghebbende naar de aantekening op de brief van 27 oktober 2016.

3.9.

De inspecteur heeft betwist dat belanghebbende recht heeft op de jonggehandicaptenkorting en dat hij met vrucht een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel. De inspecteur stelt dat uit de aantekening bij de brief van 27 oktober 2016 niet kan worden afgeleid dat de inspecteur de jonggehandicaptenkorting heeft willen toestaan nu in de aantekening enkel staat ‘toegelicht’ en niet ‘toegestaan’. De inspecteur is van mening dat de aanslag IB/PVV 2014 in weerwil van de bedoeling van de inspecteur in overeenstemming met de aangifte is opgelegd.

3.10.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft gesteld en overgelegd niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wajong. De rechtbank leidt uit de e-mail van UWV af dat belanghebbende in 1993 een uitkering heeft aangevraagd, maar dat zijn aanvraag afgewezen is in verband met herstel van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank kan, mede gelet op de e-mail van UWV, uit de enkele omstandigheid dat belanghebbende werkzaamheden verricht bij [werkgever] niet worden afgeleid dat belanghebbende recht heeft op toekenning van een uitkering op grond van de Wajong. De rechtbank verwerpt ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur is onvoldoende om een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel te kunnen dragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de jonggehandicaptenkorting terecht geweigerd.

3.11.

Gelet op wat hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing