Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6617, BRE 21 _ 2114, 21 _ 2115, 21 _ 2354 en 21 _ 2355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6617, BRE 21 _ 2114, 21 _ 2115, 21 _ 2354 en 21 _ 2355

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 november 2022
Datum publicatie
21 november 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:6617
Zaaknummer
BRE 21 _ 2114, 21 _ 2115, 21 _ 2354 en 21 _ 2355
Relevante informatie
Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 3.76 Wet IB 2001, Art. 6.2a Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV en Zvw 2014 en 2015, belastbaarheid schade-uitkering

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/2114, 21/2115, 21/2354 en 21/2355

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. R.H.J. Wildenburg),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 21 april 2021, 11 mei 2021 en 12 juni 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2014 en 2015 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en premie Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van de aanslagen is aan belanghebbende bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over het jaar 2014 gegrond verklaard. Daarna heeft de inspecteur die navorderingsaanslagen nader verminderd. Uiteindelijk heeft de inspecteur de navorderingsaanslag IB/PVV vernietigd en voor 2014 bij beschikking een verlies uit werk en woning vastgesteld.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2015 gegrond en het bezwaar tegen de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2015 ongegrond verklaard.

Aan belanghebbende is geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase toegekend.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, haar gemachtigde en [partner] , en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1967.

2.2.

Belanghebbende is en was in de onderhavige jaren ondernemer in de zin van artikel 3.4 van de Wet IB 2001. Belanghebbende dreef een eenmanszaak onder de naam [eenmanszaak] . De activiteiten van de onderneming bestonden uit markthandel in onder andere kleding en huisdecoratie.

2.3.

Belanghebbende en haar partner [partner] zijn op 19 juni 2012 in Parijs betrokken geraakt bij een beroving en aansluitend een verkeersongeval waarbij zij met hun busje tegen een stilstaande betonwagen zijn aangereden. Als gevolg daarvan heeft belanghebbende een langdurig medisch traject doorlopen.

2.4.

Belanghebbende had geen arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het busje was WAM en SVI verzekerd bij Achmea Schadeverzekeringen N.V., handelend onder de naam Interpolis (hierna: Interpolis). Interpolis heeft de aansprakelijkheid erkend.

2.5.

In een proces-verbaal dat door de Franse politie is opgemaakt naar aanleiding van het ongeval is onder meer vermeld:

“Restitution effectuee

(…)

--- 1 portefeuille de couleur noire contenant la somme de huit mille cinq cent euros (8500 euros) se décomposant comme suit. ---

---Cent cinquante billets de cinquante euros, (150 x 50), soit sept mille cinq cent euros (7500 euros). -------

---Cinquante billets de vingt euros (50 X 20), soit mille euros (1000 euros).”

2.6.

In het voorlopige expertiserapport van 2 november 2012 staat onder meer het volgende:

“Verzekerden waren met hun auto in de morgen van dinsdag 19.06.2012 in een voorstad van Parijs om voor hun bedrijf kleding in te kopen.

(…)

Voor het ongeval was zij goed gezond. Bij onderhavige gebeurtenissen heeft zij haar veiligheidsgordel gedragen. Verzekerde heeft door een overval letsel opgelopen aan haar rechter been en enkel. Door de daarop volgende aanrijding heeft zij letsel aan de linker schouder, linker elleboog en rechter pols opgelopen.

(…)

De huidige beperkingen betreffen nog pijn en bewegingsbeperkingen aan de linker schouder. Het niet kunnen strekken van de linker elleboog. Plaatwerk in de rechter onderarm en pols blijft voorlopig zitten. Er zijn bewegingsbeperkingen van de pols. Haar rechter been en enkel doen pijn en ze loopt mank. Voor wat betreft het linker been zijn er bewegingsbeperkingen met de knie. Ze kan zich inmiddels zonder hulpmiddelen verplaatsen.”

2.7.

Op 28 juli 2014 is door [A BV] een rapportage uitgebracht aan Interpolis over de door belanghebbende geleden schade. Daarin staat onder meer:

Letselaspecten

Aard letsel/klachten volgens opgave belanghebbende

 Enkel verbrijzeld rechts;

 Scheurtje onderbeen doorlopend in de enkel en voetvork rechts.

 Knieletsel links.

 Rechter pols verbrijzeld

 Elleboogletsel links.

 Schouderfractuur links.

(…)

Vervangende arbeidskracht / hulpbehoefte

Direct na het ongeval werden de werkzaamheden van de zus van [belanghebbende] uitgebreid

naar 4 dagen per week. Zij ontvangt nu € 400 per week in plaats van de € 100 per week van

voor het ongeval. Dat betekent dat er een hulpbehoefte is van € 300 per week. Gezien het feit dat in het geval van [belanghebbende] het moeilijk zal zijn om aan te tonen wat een en ander

betekent voor het verlies aan arbeidsvermogen, zijn partijen het eens dat de kosten van vervanging het uitgangspunt kunnen zijn voor het bereiken van een pragmatische afwikkeling.

(…)

Na ongeval

[belanghebbende] doet wat zij kan met de beperkingen die zij vanuit het enkelletsel ervaart. Zij werkt zo veel mogelijk door en zet zich daarnaast nog steeds in voor de Marktbond en in de politiek (VVD). Sporten kan [belanghebbende] niet meer.”

2.8.

Op 5 maart 2015 is door schadebehandelaar [schadebehandelaar] van Interpolis een mandaataanvraag ingediend. Daarin is, voor zover van belang, vermeld:

“(…)

Letsel en advies MA

Verbrijzelingsfractuur rechter enkel, kruisbandletsel linker knie, verbrijzelingsfractuur rechter pols, luxatie linker elleboog, schouderfractuur. Er is een verhoogde kans op vervroegde slijtage van de linker knie, met het risico op een knieprothese. (…) Er is inmiddels artrose vastgesteld in de rechter voet en men sluit een enkelprothese in de toekomst niet uit. In de praktijk loopt [belanghebbende] tegen forse beperkingen in de belastbaarheid aan omdat zij niet kan compenseren omdat er aan beide armen en benen fors letsel ontstond. Lopen en lang staan is beperkt en [belanghebbende] kreeg dan ook een invalide-parkeerkaart toegewezen. [belanghebbende] kan instemmen met een afsluitende medische expertise als er geen pragmatische regeling getroffen kan worden. Op grond van de medische informatie verwacht ik dan een hoog BI-percentage met de nodige toekomstrisico's.

Arbeidsongeschiktheid inkomen voor- en na ongeval

[belanghebbende] is aan het werk, al is het de vraag of zij op grond van haar beperkingen niet volledig arbeidsongeschikt te achten valt voor haar eigen bedrijf. Zij kan de marktkraam in ieder geval niet alleen draaien, nu zij beperkt is in lopen en staan. Om haar markten te kunnen blijven draaien, breidde zij de reeds ingehuurde hulp uit van 1 dag per week naar 4 dagen per week. Dat betekent een extra kostenpost van € 300 per week exclusief BTW. Zij beschikt over de nodige onderbouwing middels facturen. Ook de jaarstukken werden door ons ontvangen. Gezien de boekhoudkundige resultaten van haar bedrijf, is er geen belastingvoordeel op deze kosten. Bruto is netto. Dat betekent bij 48 weken per jaar hulp een kostenpost van €14.400. Pragmatisch kan dit een uitgangspunt voor afwikkeling zijn.

Gegevens schaderegeling

Uitgangspunten onderhandelingen

(…)

Het eerste jaar na het ongeval is er ook meer hulp ingeschakeld wegens haar opname direct na het ongeval en de diverse operaties die zij onderging. Ook verpleegde zij een jaar haar echtgenoot. Hierover is verder in de totale schaderegeling niet meer gesproken. Gaan wij uit van een jaarschade van € 14 400 tegen contante waarde tot 67, dan komt de schade op € 224.640, exclusief de fiscale component. (…) Duidelijk is op grond van het medische dossier dat [belanghebbende] de keuze niet meer heeft om zelf de huishoudelijke werkzaamheden op zich te nemen. Pragmatisch noteerden wij daarom een bedrag van € 35.000. Gezien de leeftijd van [belanghebbende] , de risico's naar de toekomst en toename van beperkingen, is dat zeker niet bovenmatig. [belanghebbende] is verder gezien de ernst van het letsel aangewezen op een auto met automatische transmissie en beschikt over een invalide-parkeerkaart. Ook schafte zij zelf een scootmobiel aan. In de bepaling van het smartengeld zit tevens het risico van de enkelprothese en knieprothese verdisconteert. Het betreft een regeling ter finale kwijting. Tenslotte merk ik op dat in deze regeling alle schadeposten die direct na het ongeval zijn ontstaan zoals ziekenhuisdaggeldvergoeding, medische kosten, aanpassingen e.d. zijn inbegrepen.

(…)”

2.9.

Op 18 maart 2015 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en Interpolis waarbij een lumpsum schadevergoeding is overeengekomen van € 300.000. In de overeenkomst staat:

“Alle aanspraken van benadeelde op vergoeding van de geleden schade en in de toekomst nog te lijden materiële en immateriële schade worden door deze vaststellingsovereenkomst vastgesteld op een bedrag van € 300.000,00 zegge driehonderdduizend euro.”

2.10.

Eveneens op 18 maart 2015 zijn belanghebbende en Interpolis een belastinggarantie overeengekomen.

2.11.

Belanghebbende heeft in 2014 een voorschotbetaling van € 75.000 ontvangen. In 2015 heeft belanghebbende een slotuitkering van € 225.000 ontvangen.

2.12.

In een verslag van een gesprek op 14 april 2019 tussen [schadebehandelaar] en [medewerker Interpolis] namens Interpolis en [medewerker Belastingdienst 1] en [medewerker Belastingdienst 2] namens de Belastingdienst is het volgende vastgelegd:

“De uitkeringen zijn als volgt samengesteld:

[belanghebbende]

 € 225.000 verlies van arbeidsvermogen

 € 35.000 voor huishoudelijke hulp

 € 40.000 voor smartengeld”

2.13.

Op 10 augustus 2022 is door Veduma medisch adviseurs een medisch rapport opgemaakt. Daarin staat onder meer het volgende:

“Uit de medische informatie wel aanwezig maak ik op dat er letsels waren van:

linker elleboog, rechter pols, linker knie en rechter enkel.

(…)

Op 14-06-2013 wordt gemeld dat er een normale mobiliteit is van de linker elleboog. Betrokkene wordt uit de controle bij de orthopedisch chirurg ontslagen omdat er geen beperkingen of problemen meer zijn. Blijvende last of beperkingen voor belasten van de linker elleboog kan ik niet opmaken uit deze informaties. De orthopedisch chirurg meldt in de laatste brief van 22-06-2022 dat er kraakbeenlijden is in de linker elleboog waarvan betrokkene in de toekomst hinder kan ervaren.

(…)

Op 14-06-2013 is er een normale mobiliteit van de rechter pols en kan er geen drukpijn meer uitgelokt worden. Betrokkene wordt uit de controle bij de orthopedisch chirurg ontslagen omdat er geen beperkingen of problemen meer zijn. Later wordt gemeld dat er weinig hinder resteert van de rechter pols. Wat de hinder die nog resteert is, is niet duidelijk. Beperkingen voor de rechter pols zijn op basis van deze informatie dan ook niet goed te duiden. Ook is niet duidelijk of de fractuur door het polsgewricht lopende was met mogelijke risico’s voor de toekomst. In het bezoekrapport wordt melding gedaan van een verbrijzeling van de rechter pols. Ik kan dit niet bevestigen met de medische informatie nu aanwezig.

(…)

Op 14-06-2013 kan de linker knie volledig gestrekt worden maar is het buigen nog beperkt tot 110°. Gemeld wordt dat de knie stabiel is. Betrokkene wordt uit de controle bij de orthopedisch chirurg ontslagen omdat er geen beperkingen of problemen meer zijn. Later meldt de orthopedisch chirurg dat de linker knie verstijfd is geraakt na de operatie. Ik ga derhalve uit van een blijvende buigbeperking van de linker knie. De aard van het letsel maakt dat er een verhoogd risico is op vervroegde artrose van het kniegewricht. Dit ontstaat door het letsel zelf maar ook indien er na de reconstructie aanhoudende instabiliteit blijft bestaan. Gezien er sprake is van een stabiele knie in juni 2013 met een buigbeperking is dit risico geringer maar dit kan niet nader in maat en getal uitgedrukt worden.

(…)

De fysiotherapeut maakt in de brief van 08-01-2014 geen melding van enkelklachten of beperkingen. Wel van een veranderd looppatroon maar dit heeft aannemelijk met de buigbeperking van linker knie te maken. In juni 2014 wordt aan schaderegelaar melding gedaan van beperkingen met staan en lopen waarvoor betrokkene een scootmobiel heeft aangeschaft. Beperkingen voor tillen, dragen en inpakken en artrose van de rechter enkel met opzetten en blauw worden van deze enkel. Op basis van de medische informatie nu aanwezig kunnen is het niet goed mogelijk voor ondergetekende om deze forse beperkingen te duiden. Kraakbeenletsels geven wel een verhoogd risico op vervroegde artrose. Dit wordt ook door de orthopedisch chirurg aangegeven zijnde dat betrokkene in de toekomst hier nog hinder van kan ervaren.

(…)

Ik ontving verder nog informatie van de orthopedie in 2019 betreffende klachten en een ingreep welke zover na te gaan niet in relatie staan met het ongeval. Het gaat om een vastzettingsingreep van de laatste gewrichten van de wijs- en middelvinger van de rechter hand in september 2019 en artrose van de lage rug met lijden van de tibialiszenuw links. (…)”

2.14.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2014 en 2015 aangifte IB/PVV gedaan. Het door haar aangegeven verlies uit werk en woning bedraagt € 28.818 (2014), respectievelijk € 50.755 (2015). Daarnaast heeft belanghebbende voor het jaar 2015 een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen aangegeven van € 7.486. Belanghebbende heeft in de aangiften met betrekking tot de van Interpolis ontvangen bedragen geen belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen.

2.15.

De inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor de jaren 2014 en 2015 de ingediende aangiften gevolgd en de aanslagen IB/PVV vastgesteld naar een belastbaar inkomen van nihil. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur

voor het jaar 2014:

-

het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 19.326,

-

het ondernemingsverlies vastgesteld op € 9.492.

-

de niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek, als bedoeld in artikel 3.76, zesde lid, van de Wet IB 2001, vastgesteld op € 7.280,

-

de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek, als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet IB 2001, vastgesteld op € 812, en

voor het jaar 2015:

-

het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 19.942,

-

het ondernemingsverlies vastgesteld op € 30.813,

-

de niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek, als bedoeld in artikel 3.76, zesde lid, van de Wet IB 2001, vastgesteld op € 7.280.

2.16.

De inspecteur heeft aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw over de jaren 2014 en 2015 opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de van Interpolis ontvangen bedragen, voor zover deze volgens de inspecteur zien op het verlies van arbeidsvermogen, tot de het resultaat uit overige werkzaamheid (ROW) gerekend. De inspecteur heeft de correctie van het ROW berekend op € 56.250 (75% van € 75.000) over 2014, respectievelijk € 168.750 (75% van € 225.000) over 2015. Bij de berekening heeft de inspecteur, op basis van de samenstelling van de uitkering die volgt uit het gespreksverslag van 14 april 2019, tot uitgangspunt genomen dat de uitkering voor 75% bestaat uit belaste componenten (verlies aan arbeidsvermogen) en voor 25% bestaat uit onbelaste componenten (smartengeld en huishoudelijke hulp).

2.17.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2014 is opgelegd naar een verzamelinkomen van € 27.432, waarmee tevens de in 2.15 vermelde beschikkingen tot vaststelling van verlies uit werk en woning en ondernemingsverlies zijn herzien tot nihil. Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur met het inkomen een bedrag groot € 26.712 aan ondernemingsverlies en een bedrag groot € 720 aan verlies uit werk en woning uit andere jaren verrekend. De beschikking niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek, als bedoeld in artikel 3.76, zesde lid, van de Wet IB 2001, ten bedrage van € 7.280 is gehandhaafd. De beschikking nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek, als bedoeld in artikel 6.2a van de Wet IB 2001, is herzien en vastgesteld op nihil.

Na bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar het verzamelinkomen IB/PVV 2014 verhoogd. Die fout is daarna ambtshalve hersteld.

Bij beschikking van 5 juni 2021 is de navorderingsaanslag verminderd tot nihil en is bij gelijktijdige beschikking het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 15.489. De beschikkingen tot verrekening van verliezen uit andere jaren en de beschikking niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek zijn herzien tot nihil.

2.18.

De navorderingsaanslag IB/PVV 2015 vermeldt een inkomen uit werk en woning van € 5.433 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 8.259 waarmee tevens de in 2.15 vermelde beschikkingen tot vaststelling van verlies uit werk en woning en ondernemingsverlies zijn herzien tot nihil. Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat het aldus vastgestelde inkomen uit werk en woning het (afgeronde) saldo is van het vastgestelde inkomen en het daarmee, op het aanslagbiljet vermelde, bij gelijktijdige beschikkingen uit andere jaren verrekende ondernemingsverlies van € 70.505 en verlies uit werk en woning van € 41.284. De beschikking niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek, als bedoeld in artikel 3.76, zesde lid, van de Wet IB 2001, ten bedrage van € 7.280 is gehandhaafd.

Na bezwaar zijn de verliesverrekeningsbeschikkingen herzien en is de hoogte van het met het inkomen verrekenende ondernemingsverlies en verlies uit werk en woning vastgesteld op € 61.013 respectievelijk € 26.324. Tevens is een bedrag van € 773 aan uit andere jaren nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek met de aanslag verrekend.

2.19.

De aanslagen premie Zvw zijn opgelegd naar premie-inkomens van nihil. De navorderingsaanslagen Zvw zijn opgelegd naar de (maximale) bijdrage-inkomens van € 51.414 (2014), respectievelijk € 51.976 (2015). Bij uitspraak op bezwaar is de navorderingsaanslag Zvw 2014 verminderd tot een aanslag naar een bijdrage-inkomen van € 32.622.

3 Beoordeling door de rechtbank

Vooraf

3.1.

De griffie van de rechtbank heeft bij ontvangst van de beroepschriften zes dossiers aangemaakt met zaaknummers 21/2112, 21/2113, 21/2114, 21/2115, 21/2354 en 21/2355. De dossiers met zaaknummers 21/2112, 21/2113, 21/2354 en 21/2355 hebben alle betrekking op het jaar 2014. Belanghebbende heeft voor wat betreft het jaar 2014 alleen beroep ingesteld tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw. Er zijn voor het jaar 2014 dan ook te veel dossiers aangemaakt. De dossiers met zaaknummers 21/2112 en 21/2113 moeten daarom (administratief) vervallen.

Navorderingsaanslagen/herziening IB/PVV en Zvw

3.2.

De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslagen en de daarbij gegeven en herziene beschikkingen juist zijn vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.

3.3.

De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond moeten worden verklaard Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.4.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of de inspecteur terecht een deel groot € 225.000 van de uitkering van Interpolis tot de belastbare winst van belanghebbende heeft gerekend. Volgens de inspecteur is dat bedrag toegekend voor verlies aan arbeidsvermogen en behoort het tot de winst uit onderneming. Subsidiair heeft de inspecteur gesteld dat voor zover in dat bedrag van € 225.000 ook een vergoeding voor reiskosten was begrepen, dat gedeelte eveneens behoort tot de winst uit onderneming omdat belanghebbende de reiskosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Ter zitting heeft de inspecteur daar aan toegevoegd (met een beroep op interne compensatie) dat ook voor zover de uitkering betrekking heeft op vergoeding voor huishoudelijke hulp (€ 35.000) sprake is van winst uit onderneming omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er kosten voor huishoudelijke hulp op haar hebben gedrukt.

3.5.

De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden heeft om aan te nemen dat de vergoeding van € 300.000 uit andere componenten bestaat dan hetgeen door Interpolis in 2019 (zie hiervoor onder 2.12) is vermeld. De rechtbank zal er daarom vanuit gaan dat het bedrag van € 225.000 is verstrekt ter vergoeding van verlies aan arbeidsvermogen. De subsidiaire stelling van de inspecteur behoeft dan geen behandeling.

3.6.

Naar het oordeel van de rechtbank rust op belanghebbende als meest gerede partij de bewijslast om aannemelijk te maken dat de aan haar toegekende vergoedingen voor verlies aan arbeidsvermogen niet tot de winst uit onderneming of anderszins tot het belastbare inkomen uit werk en woning gerekend moeten worden.

3.7.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende met al hetgeen zij heeft verklaard en overgelegd aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding, voor zover deze betrekking heeft op verlies aan arbeidsvermogen, strekt tot vergoeding van door de verzekeringsmaatschappij aanwezig geachte schade die er in is gelegen dat belanghebbende voorgoed niet meer in staat is tot het uitoefenen van haar ondernemingsactiviteiten op de markt. De rapportages die zijn opgesteld in het kader van de onderhandelingen met Interpolis (zie 2.6, 2.7, en 2.8) geven daarvoor voldoende aanwijzingen. Daarnaast heeft belanghebbende de mate van arbeidsongeschiktheid ter zitting geloofwaardig toegelicht. Het komt erop neer dat belanghebbende in haar onderneming tot het verkeersongeval vier dagen per week acht tot tien uur per dag met haar handelswaar op de markt stond en dat zij dat sinds het ongeval vanwege het letsel aan haar armen en benen niet meer kan waardoor die activiteiten zijn weggevallen. Wanneer het medisch rapport van Veduma mede wordt bezien in het licht van hetgeen belanghebbende onweersproken heeft verklaard over de aard van de activiteiten op de markt, waaronder de omstandigheid dat zij continu moet staan, kan niet worden gezegd dat uit het medisch rapport volgt dat belanghebbende de activiteiten op de markt op enig moment weer kan oppakken. Verder doet aan het oordeel van de rechtbank niet af dat de omzet van de onderneming van belanghebbende nagenoeg stabiel is gebleven. Belanghebbende heeft gesteld en uitgebreid toegelicht, en daarmee voldoende aannemelijk gemaakt, dat dit het gevolg is van gewijzigde activiteiten ten opzichte van de activiteiten die zij voor het ongeval in haar onderneming verrichtte en sindsdien niet meer kan verrichten en dat zij nu alleen nog van huis uit kan werken. Evenmin doet aan het oordeel van de rechtbank af dat bij de berekening van de omvang van de schadecomponent is uitgegaan van een rekenfactor bestaande uit de extra kosten voor een vervangende kracht. Uit de rapportages die zijn opgesteld in het kader van de onderhandelingen met Interpolis (zie 2.7, en 2.8) blijkt dat de rekenfactor uitsluitend vanuit pragmatische overwegingen is gehanteerd om het verlies aan arbeidsvermogen te kwantificeren. Aan de rekenfactor als zodanig komt naar het oordeel van de rechtbank daarom geen zelfstandige betekenis toe.

3.8.

Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat de vergoeding voor verlies aan arbeidsvermogen ten onrechte in de heffing is betrokken.

3.9.

De inspecteur heeft in zijn pleitnota gesteld dat zijns inziens ook de vergoeding voor huishoudelijke hulp van € 35.000 belast is als winst uit onderneming omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat daar werkelijke kosten voor huishoudelijke hulp tegenover stonden. Anders dan de inspecteur ter zitting heeft betoogd, is zijn stelling over de belastbaarheid van de uitkering voor huishoudelijke hulp niet in het verweerschrift terug te vinden. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat deze stelling tardief is bijgebracht. De (on)belastbaarheid van dit deel van de uitkering was niet eerder in geschil en aan belanghebbende is dus ook niet eerder gevraagd om bewijs voor de kosten van huishoudelijke hulp aan te dragen. De inspecteur had die stelling veel eerder kunnen aandragen en door die stelling pas ruim 8 jaar nadat belanghebbende het eerste deel van die uitkering heeft ontvangen op te werpen, wordt belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank in haar bewijsrechtelijke positie onaanvaardbaar geschaad.

3.10.

Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de schade-uitkeringen in hun geheel onbelast dienen te blijven. Voor dat geval is tussen partijen niet in geschil dat de beschikking tot herziening van het verlies aan werk en woning voor het jaar 2014, de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2015 en de navorderingsaanslagen premie Zvw over de jaren 2014 en 2015 en de daarmee samenhangende (herzieningen van) beschikkingen moeten worden vernietigd en dat de bij de primitieve aanslagregeling vastgestelde beschikkingen moeten herleven. De rechtbank zal aldus beslissen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing