Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7034, BRE-21-5325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-11-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7034, BRE-21-5325

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 november 2022
Datum publicatie
2 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7034
Zaaknummer
BRE-21-5325
Relevante informatie
Art. 26 AWR

Inhoudsindicatie

21/5562 en 21/5563. Beroepen ongegrond. Bezwaar tegen rekening MRB terecht niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/5325, 21/5562 en 21/5563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

De inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).

De bestreden uitspraken op bezwaar

- De uitspraak van de inspecteur van 9 november 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de verzonden rekening motorrijtuigenbelasting met kenmerk [aanslagnummer 1] .- De uitspraak van de inspecteur van 19 november 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de verzonden rekening motorrijtuigenbelasting met kenmerk [aanslagnummer 2] .

- De uitspraak van de inspecteur van 19 november 2021 op het bezwaar van belanghebbende tegen de verzonden rekening motorrijtuigenbelasting met kenmerk [aanslagnummer 3] .

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2022 om 13.00 uur te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [naam 1] en [naam 2] .

Bij brief van 23 september 2022 zijn partijen uitgenodigd om de zitting bij te wonen.

Bij brief van 26 september 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om uitstel van de zitting omdat de datum gereserveerd zou zijn voor een zitting bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft gemachtigde medegedeeld dat voor er op het verzoek beslist kan worden het verzoek voorzien dient te zijn van bewijsstukken.

De gemachtigde heeft 24 oktober 2022 hierop gereageerd met daarbij een afschrift van een uitnodiging voor de zitting bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch op 11 november 2022 om 10.00 uur met dagtekening 12 oktober 2022.

Gelet op de omstandigheid dat de uitnodiging van de rechtbank eerder is verzonden is het verzoek van de gemachtigde afgewezen. Namens belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niemand verschenen.

1 Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

2 Gronden

Beoordeling niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar

2.1.

Belanghebbende is in bezwaar en beroep gekomen tegen aan hem uitgereikte, onbetaalde rekeningen motorrijtuigenbelasting. Belanghebbende meent dat zijn bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.

2.2.

Motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) is een belasting die op aangifte moet worden voldaan. De aanvraag tot een tenaamstelling wordt aangemerkt als het doen van aangifte, in beginsel voor alle tijdvakken waarin het motorrijtuig wordt gehouden. De MRB moet zijn betaald vóór aanvang van het tijdvak (van drie maanden). Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de tijdige voldoening van de MRB. Het verzenden van een rekening MRB heeft slechts de functie belanghebbende te herinneren aan zijn betalingsverplichting. Tegen een niet betaalde rekening MRB kan geen bezwaar worden gemaakt. Zo’n rekening is op zichzelf geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).

2.3.

De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een rekening niet betekent dat er geen rechtsbescherming is. Als belanghebbende belasting op aangifte voldoet, kan hij bezwaar maken tegen die voldoening. Wanneer belanghebbende de verschuldigde belasting niet voldoet en daarom een naheffingsaanslag wordt opgelegd, staat bezwaar en beroep open tegen die naheffingsaanslag.

2.4.

Belanghebbende stelt dat er een schending is van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), omdat belanghebbende niet kan opkomen tegen de rekening.

Om met succes een beroep te kunnen doen op artikel 47 van het Handvest moet deze zaak zich binnen het bereik van het Unierecht bevinden. Volgens belanghebbende is dit zo. Dit moet door de rechtbank worden beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten.1

2.5.

Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende – relevante – feiten gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het Unierecht van toepassing is. Belanghebbende kan niet een beroep doen op het Unierecht zonder de relevante feiten te stellen en waar nodig te voorzien van onderbouwing. De enkele stelling dat belanghebbende als ingezetene incidenteel gebruik maakt van de Nederlandse weg met een in een ander lidstaat geregistreerd voertuig, is daarvoor onvoldoende. Dat sprake is van een grensoverschrijdend element is op zichzelf niet voldoende om binnen het bereik van het Unierecht te vallen.2

2.6.

Ook als wel moet worden aangenomen dat deze zaak zich binnen het bereik van het Unierecht bevindt, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank legt dit uit.

2.7.

Artikel 47, eerste alinea, van het Handvest bepaalt dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dat artikel gestelde voorwaarden. De lidstaten moeten in dat kader zorgen voor rechtsmiddelen om rechterlijke bescherming te verzekeren. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie noch artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft naast de reeds door het nationale recht gegeven rechtsmiddelen willen voorzien in andere beroepsmogelijkheden voor de handhaving van het Unierecht voor de nationale rechter.3 Dit is anders als uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde blijkt dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is waarmee de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, of wanneer de justitiabelen slechts toegang tot de rechter hebben door onrechtmatig te handelen.4

Dat is hier niet aan de orde. Met betrekking tot de MRB kan door middel van bezwaar en beroep tegen de voldoening op aangifte – zoals in 2.3. vermeld – worden opgekomen. Niet gesteld of gebleken is verder dat dit in strijd komt met het gelijkwaardigheids- of effectiviteitsbeginsel. Daarmee kan belanghebbende rechtsmiddelen aanwenden op een wijze die in overeenstemming is met de voorschriften van het Unierecht. Belanghebbende kan dus ook niet op grond van het Unierecht opkomen tegen een onbetaalde rekening MRB.

Inhoudelijk

2.8.

Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

Rentevergoeding

2.9.

Belanghebbende heeft verzocht om een rentevergoeding over de onverschuldigd geheven belasting. Aangezien de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, is hiervoor – los van de vraag of de rechtbank een dergelijke vergoeding in deze procedure kan toekennen – geen aanleiding.

Griffierecht

2.10.

Belanghebbende stelt dat het op voorhand heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze stelling vindt geen steun in het recht. Voor zover belanghebbende de hoogte van het griffierecht bestrijdt met een beroep op het Unierecht, volgt de rechtbank hem daarin ook niet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 20195 geoordeeld dat het niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat met de in Nederland bestaande regeling van het griffierecht in bestuursrechtzaken met de voorziening in het geval van betalingsonmacht wordt voldaan aan het in het arrest Kantarev6 bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Belanghebbende heeft het naar Nederlands recht verschuldigde griffierecht voldaan en geen beroep gedaan op betalingsonmacht. Gelet op het voorgaande is het griffierecht niet in strijd met het Unierecht geheven.

Prejudiciële vragen

2.11.

De gemachtigde heeft gesteld dat de rechtbank verplicht is prejudiciële vragen te stellen aan de Unierechter. De rechtbank ziet gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.

Tot slot

2.12.

Alles wat overigens is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepen zijn ongegrond verklaard.

Proceskostenvergoeding

2.13.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.