Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7535, BRE 21/2995

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7535, BRE 21/2995

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 december 2022
Datum publicatie
23 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7535
Zaaknummer
BRE 21/2995
Relevante informatie
Art. 4 AWR, Art. 14 Verdrag Nederland – Verenigd Koninkrijk

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2018 - fiscale woonplaats - aftrek elders belast

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/2995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst (de inspecteur).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 163.489 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.261 (de aanslag). Daarbij is een aftrek elders belast inkomen verleend voor een bedrag van € 45.116. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.181 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.

1.4.

De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.5.

De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de inspecteur deelgenomen: [inspecteur] .

De gemachtigde van belanghebbende is, zonder kennisgeving, niet verschenen. De rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende bij aangetekende brief van 13 september 2022 uitgenodigd voor zitting. Omdat de genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL blijkt dat de brief op 14 september 2022 aan de gemachtigde is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

1.6.

Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en is gehuwd met [naam 1] die ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Uit de basisregistratie persoonsgegevens volgt dat zij sinds 21 november 2009 samen staan ingeschreven op het adres [adres 1] te [plaats] (de woning). De woning is in 2009 gekocht.

2.2.

Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, die beiden in Nederland woonachtig zijn. De twee kinderen staan (een groot deel van) 2018 ingeschreven op het adres van de woning.

2.3.

Belanghebbende heeft heel 2018 werkzaamheden verricht in (onder meer) het Verenigd Koninkrijk voor [bedrijf] . Daarvoor heeft hij een vergoeding ontvangen van £ 135.780,42, omgerekend € 158.429. Belanghebbende is sociaal verzekerd in Engeland.

2.4.

De [X] uit het Verenigd Koninkrijk heeft op 8 november 2019 de volgende verklaring afgegeven:

‘Letter of confirmation of residence

To whom it may concern

This is not a certificate of residence for the purpose of claiming benefits under any Double Taxation Agreement with the UK.

I confirm that to the best of [X] ' knowledge and belief, that [belanghebbende] of [adres 2] from 6 April 2018 to 5 April 2019 was a resident of the UK for tax purposes.’

2.5.

Op de door de Engelse autoriteiten afgegeven A1-verklaring, met dagtekening 6 november 2018, staat het adres in Nederland als woonadres vermeld.

2.6.

Belanghebbende heeft voor het jaar 2018 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning € 163.489 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen € 12.261. In deze aangifte is verzocht om voor het bedrag van € 158.429 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen. Daarnaast heeft belanghebbende in de aangifte aangegeven dat hij niet verplicht verzekerd is voor de premies volksverzekeringen (PVV).

2.7.

De inspecteur is bij de aanslagregeling van de ingediende aangifte afgeweken. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat voor € 109.990 van de inkomsten uit het Verenigd Koninkrijk aftrek ter voorkoming van dubbele belasting wordt verleend. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van 151 werkdagen in het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van het totaal aantal werkdagen van 217,5 in het jaar 2018.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt waar de fiscale woonplaats van belanghebbende is gelegen. De inspecteur stelt dat die in Nederland is gelegen en belanghebbende stelt in Engeland. De rechtbank zal daarover oordelen aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende niet verplicht verzekerd is voor de PVV in Nederland.

3.2.

De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast op de inspecteur rust aannemelijk te maken dat de fiscale woonplaats van belanghebbende in 2018 in Nederland is gelegen. De inspecteur heeft daarvoor het volgende aangevoerd. Belanghebbende en zijn echtgenote stonden in 2018 in de basisregistratie personen geregistreerd als woonachtig in Nederland. Hij is eigenaar van de woning die hem als hoofdverblijf ter beschikking staat. Daarnaast beschikt belanghebbende over vervoermiddelen in Nederland, aldus de inspecteur.

3.3.

Op grond van artikel 4, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), wordt waar iemand woont naar de omstandigheden beoordeeld. Bij deze beoordeling moet acht worden geslagen op alle in aanmerking komende omstandigheden van het geval. Het komt er daarbij op aan of de omstandigheden van dien aard zijn dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen belanghebbende en Nederland. Die duurzame band met Nederland hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat het voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijk leven zich in Nederland bevindt.1

3.4.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2018 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland had. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat alle leden van belanghebbendes gezin in Nederland woonden. Eveneens staat vast dat belanghebbende eigenaar is van de woning in [plaats] en hij op dat adres staat ingeschreven sinds de aankoop van die woning. Belanghebbende beschikt ook over vervoermiddelen in Nederland. Daarnaast staat op de A1-verklaring, die door de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk is afgegeven, als woonadres het adres van belanghebbende in [plaats] vermeld. Uit de door belanghebbende overgelegde dagenkalender volgt verder dat hij 149 dagen in Nederland is geweest.

3.5.

Vervolgens moet beoordeeld worden van welk land belanghebbende, voor de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk2 inwoner is. De rechtbank gaat er bij haar beoordeling veronderstellenderwijs vanuit dat belanghebbende naar Engelse begrippen als fiscaal inwoner wordt beschouwd. Belanghebbende stelt dan dat hij op grond van de tie-breaker van artikel 4 van het genoemde Verdrag als inwoner van het Verenigd Koninkrijk valt aan te merken. Belanghebbende, op wie in dit verband de bewijslast rust, heeft dat bewijs niet geleverd. Dat hij over een vaste verblijfplaats in Engeland beschikte acht de rechtbank onvoldoende. Immers beschikte hij in Nederland ook over een woning. Niet onderbouwd is dat het middelpunt van levensbelangen van belanghebbende in Engeland lag. Het feit dat het gezin van belanghebbende in Nederland woonde en hij een groot deel van het jaar in Nederland was, wijst ook op het tegendeel.

3.6.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel naar nationaal recht als voor de toepassing van het Verdrag sprake is van inwonerschap in Nederland.

3.7.

Nu sprake is van fiscaal inwonerschap in Nederland, wordt belanghebbende voor zijn wereldinkomen in Nederland belast.3 Dat betekent dat Nederland aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen ter zake van bestanddelen van dat inkomen waarvoor de heffing op grond van een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting aan een ander land is toegewezen.

3.8.

Belanghebbende is de mening toegedaan dat de inspecteur op grond van het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk voor € 158.429 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen. Daarbij stelt belanghebbende primair dat dat loon een directeursbeloning4 is. Belanghebbende neemt subsidiair het standpunt in dat sprake is van inkomsten uit dienstbetrekking waarover de volledige heffing aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen.5

3.9.

De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval sprake is van een genoten directeursbeloning vanuit het Verenigd Koninkrijk. Belanghebbende heeft daarvoor geen enkel bewijs bijgebracht waaruit volgt dat voldaan is aan de daarvoor gestelde voorwaarden.

3.10.

Belanghebbende heeft zijn werkkalender ten behoeve van zijn werkzaamheden over het jaar 2018 overgelegd. Daaruit blijkt dat belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Griekenland en Saudi-Arabië werkzaamheden heeft verricht. Het standpunt van belanghebbende dat de heffing over al het loon aan het Verenigd Koninkrijk is toegewezen, rust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van artikel 14, lid 2, van het belastingverdrag. De inspecteur heeft voor de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting de werkkalender van belanghebbende als uitgangspunt genomen. Daaruit heeft de inspecteur afgeleid dat sprake is van 217,5 werkdagen in 2018 waarvan 151 dagen aan het Verenigd Koninkrijk is toe te rekenen (zie ook 2.7). Belanghebbende heeft deze conclusie van de inspecteur niet betwist. De rechtbank ziet daarom geen reden om de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zoals die door de inspecteur is berekend niet te volgen. Het gelijk is aan de inspecteur.

Rechtsherstel belastbaar inkomen sparen en beleggen.

3.11.

Belanghebbende heeft verzocht het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen tot € 6.072 te verminderen. Dit op grond van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.6 Ter onderbouwing van de vermindering heeft belanghebbende een berekening bijgevoegd. De inspecteur acht de berekening van belanghebbende juist, omdat deze in overeenstemming is met het Besluit van 28 juni 2022.7 De rechtbank zal hierom de aanslag verminderen.

Belastingrentebeschikking

3.12.

Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende aanslag zal worden verminderd, draagt de rechtbank de inspecteur op het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig te verminderen.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing