Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7536, BRE 21/3507

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-12-2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:7536, BRE 21/3507

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 december 2022
Datum publicatie
23 december 2022
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7536
Zaaknummer
BRE 21/3507
Relevante informatie
Art. 4:17 Awb, Art. 6:12 Awb

Inhoudsindicatie

Formele punten: ontvanger heeft geen uitspraak op bezwaar gedaan - afwijzende dwangsombeschikking

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde])

en

de ontvanger van de Belastingdienst (de ontvanger).

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de fictieve weigering van de ontvanger om op het bezwaar van belanghebbende te beslissen tegen in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente.

1.2.

Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op het bezwaar van de ontvanger van 26 juli 2021.

1.3.

De ontvanger heeft met dagtekening 10 november 2021 een afwijzende dwangsombeschikking genomen op basis van artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de ontvanger deelgenomen: [ontvanger]. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

1.5.

Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 15 februari 2021 bezwaar gemaakt tegen de aan haar in rekening gebrachte aanmanings-, dwangbevelkosten en invorderingsrente. In het bezwaarschrift is een tekst van een e-mailbericht van een ambtenaar van de Belastingdienst overgenomen. In dit e-mailbericht worden benoemd ‘naheffingsaanslag [nummer 1]’ en ‘naheffingsaanslag [nummer 2]’.

2.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 18 april 2021, ontvangen door de Belastingdienst op 21 april 2021, de ontvanger in gebreke gesteld. In deze ingebrekestelling wordt naar het bezwaarschrift van 15 februari 2021 verwezen.

2.3.

De Belastingdienst heeft bij brief van 26 april 2021 te kennen gegeven dat de ingebrekestelling niet aan bepaalde voorwaarden voldoet en dat daarom geen dwangsom is verschuldigd.

2.4.

De ontvanger heeft bij schrijven van 4 mei 2021 bevestigd dat het in 2.1 vermelde bezwaarschrift van belanghebbende is ontvangen. Daarin wordt aangegeven dat de ontvanger ernaar streeft binnen zes weken een beslissing te nemen op het bezwaar tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten en dwangbevelkosten voor onder meer de naheffingsaanslagen omzetbelasting (OB) met de aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]. Tevens staat in de brief de referentie die de ontvanger hanteert.

2.5.

Bij brief van 14 mei 2021, ontvangen door de Belastingdienst op 17 mei 2021, wordt de ontvanger in gebreke gesteld. In die brief staat, voor zover van belang:

‘Middels dit schrijven dien ik mijn ingebrekestelling in over mijn ingediend bezwaar gedateerd 15 februari 2021 aangaande FN: [FN] inzake de mail van 10-02-2021 over kosten invordering volgend op uw besluit van 02 februari 2021. Officieel is hierover geen besluit genomen. U heeft mij een ontvangstbevestiging gestuurd gedateerd 4 mei 2021. U heeft niet binnen de daarvoor gestelde wettelijke termijn een besluit op bezwaar genomen. Ik dring er bij u op aan binnen twee weken na ontvangst van dit schrijven alsnog, een besluit te nemen. De dwangsom die ik van u vorder begint te lopen twee weken na ontvangst van dit schrijven.’

2.6.

In de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2021, is de ontvanger inzake aanslagnummer [nummer 1] volledig aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetgekomen. Volgens de ontvanger zijn de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten (totaal € 172) teruggedraaid.

2.7.

De ontvanger heeft naar aanleiding van de in 2.5 vermelde ingebrekestelling een dwangsombeschikking genomen, met dagtekening 26 juli 2021. Volgens de ontvanger voldoet de inhoud van de ingebrekestelling niet aan de voorwaarden zoals die door de Hoge Raad1 zijn geformuleerd.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt hierna over dat wat partijen verdeeld houdt. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.2.

Voor zover het beroep van belanghebbende is gericht tegen de uitspraak van de ontvanger van 26 juli 2021, is de rechtbank van oordeel dat het beroep met betrekking tot de in rekening gebrachte vervolgingskosten en rentekosten bij de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 1] belanghebbende niet in een gunstigere positie brengt. De ontvanger is immers geheel aan het bezwaar van belanghebbende tegemoetkomen. In zoverre is het beroep dan ook ongegrond. Belanghebbende heeft wel een belang bij de daaraan verbonden dwangsombeschikking,2 waarover de rechtbank in 3.5 beslist.

3.3.

Niet in geschil is dat de ontvanger geen beslissing heeft genomen inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar in rekening gebrachte aanmaningskosten en invorderingsrente ter zake van de naheffingsaanslag OB met aanslagnummer [nummer 2]. Eveneens is niet in geschil dat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken. Dit betekent dat sprake is van het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en de ontvanger zal worden opgedragen alsnog een beslissing op het bezwaar te nemen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een dwangsom van € 100 voor iedere dag dat de ontvanger in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000.

Dwangsombeschikking

3.4.

Voor het verbeuren van een dwangdom is vereist dat belanghebbende de ontvanger eerst in gebreke heeft gesteld.3 Voor een ingebrekestelling als bedoeld in de wet geldt de eis dat uit een geschrift duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad4 volgt dat is vereist dat dit geschrift voldoende duidelijk maakt (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen.

3.5.

De rechtbank is van oordeel dat uit het geschrift (zie 2.5) niet duidelijk blijkt op welke aanvragen van belanghebbende het betrekking heeft. Zo volgt uit het geschrift niet duidelijk namens wie het is gedaan. Immers is de brief van 14 mei 2021 ondertekend door een participant van belanghebbende onder verwijzing naar (zo begrijpt de rechtbank) het fiscaal nummer van die participant. Ook de verwijzing naar een ontvangstbevestiging en een eerder bezwaar acht de rechtbank niet voldoende duidelijk. Enige specifieke verwijzing naar een lopende kwestie van belanghebbende ontbreekt. Het standpunt van belanghebbende dat zij niet kon weten hoe de ontvanger het een en ander heeft geadministreerd, wordt door de rechtbank verworpen. In de ontvangstbevestiging van de ontvanger inzake de door belanghebbende ingediende bezwaren staat namelijk duidelijk vermeld tegen welke kosten van welke aanslagnummers bewaar is gemaakt onder vermelding van een referentienummer. Belanghebbende heeft dus niet voldoende duidelijk aangegeven waarover zij een beslissing wilde. De ontvanger heeft derhalve terecht een afwijzende dwangsombeschikking genomen. Het beroep is inzake de dwangsombeschikking is ongegrond.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing