Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:235, BRE-22-4027

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:235, BRE-22-4027

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
20 januari 2023
Datum publicatie
24 januari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:235
Zaaknummer
BRE-22-4027
Relevante informatie
Art. 8:54 Awb, Art. 6:5 Awb, Art. 6:6 Awb

Inhoudsindicatie

8:54, beroep kennelijk gegrond; bezwaar is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van nadere gronden. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 22/4027

(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),

en

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 juli 2022 beroep ingesteld. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] .

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 12 maart 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met aanslagnummer [aanslagnummer] .

Belanghebbende heeft met dagtekening 15 maart 2022 bezwaar gemaakt.

Bij uitspraak op bezwaar van 21 juli 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet nader motiveren van het bezwaarschrift.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 augustus 2022 beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

Motivering

Belanghebbende voert aan dat het bezwaar onterecht niet-ontvankelijk is verklaard. In tegenstelling wat de heffingsambtenaar aanvoert voldoet het bezwaarschrift aan de wettelijk bepaalde vereisten (artikel 6:5 van de Awb). Het bezwaarschrift bevat ten minste de naam van de indiener, een omschrijving van het besluit en de gronden. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt niet dat het noodzakelijk is dat de gronden inhoudelijk juist dienen te zijn om als gronden aan te merken.

Doordat de heffingsambtenaar het bezwaar – onterecht – niet-ontvankelijk heeft verklaard en dus heeft afgezien om belanghebbende te horen, is belanghebbende van mening dat er sprake is van schending van het hoorrecht. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en de uitspraak op bezwaar te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de heffingsambtenaar.

De heffingsambtenaar is van mening dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft bij brief van 15 maart 2022 (bezwaarschrift) gereageerd op de naheffingsaanslag met als onderwerp “voorlopige gronden / verzoek om informatie” waarbij later pas wordt gesproken over een bezwaarschrift. Belanghebbende verzoekt in deze brief om informatie en een termijn om hierop te kunnen reageren. De heffingsambtenaar heeft de gevraagde informatie verstrekt aan belanghebbende en hem in de gelegenheid gesteld om te reageren. Tevens heeft de heffingsambtenaar vragen gesteld aan belanghebbende om hetgeen was aangevoerd in het bezwaarschrift te verduidelijken. Belanghebbende heeft hier niet op gereageerd.

De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gronden (volledig) ontbreken en aldus sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb. In het bezwaarschrift is opgenomen dat belanghebbende het oneens is met onder meer de totstandkoming en hoogte van de naheffingsaanslag. Mede gelet op de aard van de bestreden beschikking (naheffingsaanslag) is dat een motivering die voldoende is om van ‘gronden’ te kunnen spreken. De bestrijding van de naheffingsaanslag is een voldoende motivering. Tot slot, de omstandigheid dat belanghebbende in het bezwaarschrift het heeft over ‘voorlopige gronden’, verzocht heeft om uitstel van nadere motivering en de omstandigheid dat die motivering uiteindelijk niet is gegeven, kan niet eraan afdoen dat het bezwaarschrift wel aan de motiveringseis voldeed1.

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van gronden. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.

Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, moet de zaak worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar om een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Proceskostenvergoeding

De rechtbank stelt de te vergoeden kosten voor juridische bijstand in de beroepsfase vast op € 418,50. Dit bedrag is gebaseerd op toepassing van het tarief dat is vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank heeft een wegingsfactor 0,5 gehanteerd omdat het gaat om een kennelijk gegrond beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Voor een vergoeding van kosten voor bezwaar is in dit stadium van de procedure geen plaats, omdat teruggewezen wordt en de bezwaarprocedure nog niet is afgerond.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 418,50;

- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan deze vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 20 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?