Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-04-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2407, BRE-22_5016_tm_5023

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 11-04-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:2407, BRE-22_5016_tm_5023

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
11 april 2023
Datum publicatie
1 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:2407
Zaaknummer
BRE-22_5016_tm_5023
Relevante informatie
Art. 8:54 Awb, Art. 8:55 Awb, Art. 4:17 Awb

Inhoudsindicatie

verzet: gegrond, handhaving 8:54-uitspraak; afwijzing verzoek dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren; toekennen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering.

Uitspraak

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 22/5016 tot en met 22/5023

Procesverloop

Belanghebbenden hebben beroepen ingesteld omdat de inspecteur volgens hen niet op tijd heeft beslist op de in een geschrift van 20 januari 2022 ingediende bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering.

Bij uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard.

Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

Belanghebbenden hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk gegrond geacht, omdat niet tijdig is beslist op de bezwaren en de verzoeken. De bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 tot en met 2020 zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Ter zake van de verzoeken om ambtshalve vermindering van die aanslagen heeft de rechtbank beslist dat de inspecteur alsnog op die verzoeken moet beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur alsnog moet beslissen is mede afhankelijk gesteld van het al dan niet aanwijzen van verzoeken als die van belanghebbende als ‘massaal bezwaar plus’. Verder is bepaald dat de inspecteur per belanghebbende een dwangsom verschuldigd wordt als niet binnen de door de rechtbank bepaalde termijn wordt beslist op de verzoeken. Tot slot is beslist dat het griffierecht door de inspecteur aan belanghebbenden moet worden vergoed. Er zijn geen dwangsommen toegekend.

Beoordeling van het verzet

Belanghebbenden voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geen dwangsommen heeft vastgesteld voor het niet tijdig beslissen. Zij wijzen daarbij op de verweerschriften van de inspecteur en het daarin ter zake van de toekenning van een dwangsom ingenomen standpunt.

De rechtbank overweegt als volgt. In de wet1 is bepaald dat de rechter, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststelt. De rechtbank acht begrijpelijk dat in de buiten-zittingsuitspraak geen dwangsom is vastgesteld, nu uit de gedingstukken niet valt op te maken dat belanghebbenden daarom hebben gevraagd.

In verzet klagen belanghebbenden erover dat in de buiten-zittingsuitspraak geen dwangsom is vastgesteld. De rechtbank zal dit opvatten als een verzoek om alsnog een dwangsom vast te stellen. De rechtbank acht het mogelijk om voor het eerst in verzet een dergelijk verzoek te doen. De rechtbank zal dan ook op dat verzoek beslissen. In zoverre is het verzet gegrond. Nu het verzet zich enkel richt tegen het niet vaststellen van de dwangsom, bestaat geen aanleiding voor het vervallen verklaren van (delen van) de uitspraak van de buiten-zittinguitspraak. Die uitspraak blijft derhalve in stand.

De rechtbank zal op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb beslissen op de verzoeken van belanghebbenden om de hoogte van de dwangsom(men) vast te stellen. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten kan een nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de verzoeken. Verder is gelegenheid geboden om op een zitting te worden gehoord.

Dwangsom

Met betrekking tot het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 zijn geen dwangsommen verschuldigd, nu die bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De wet bepaalt dat in dat geval geen dwangsom verschuldigd is2.

Ter zake van het niet tijdig beslissen op de op 20 januari 2022 ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 volgt de rechtbank het standpunt van de inspecteur, dat per belanghebbende een dwangsom verschuldigd is tot het maximale bedrag van € 1.442. De aanvragen voor de verschillende jaren zijn gelijktijdig gedaan en vertonen een zodanige samenhang dat per belanghebbende één maal de maximale dwangsom zal worden toegekend.

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbenden voor vergoeding in aanmerking komende kosten hebben gemaakt voor de behandeling van het verzet.

Beslissing

Bent u het niet eens met deze uitspraak?