Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:247, BRE 19/1279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:247, BRE 19/1279

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 januari 2023
Datum publicatie
3 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:247
Zaaknummer
BRE 19/1279
Relevante informatie
Art. 3.22 Wet IB 2001, Art. 3.146 lid 1 Wet IB 2001, Art. 10 lid 1 Wet LB, Art. 13a lid 1 onderdeel a Wet LB

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1279

uitspraak van 25 januari 2023

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , woonachtig te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur,

en

de Minister voor Rechtsbescherming,

de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.725 en een premie-inkomen van € 33.363 (de aanslag). Daarbij is over een inkomen van € 33.541 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 897 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2019 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gegrond verklaard. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 90.969. Daarbij is over een inkomen van € 66.066 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De inspecteur heeft verder een vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, resulterend in een premie-inkomen van nihil en de beschikking belastingrente verminderd tot op een bedrag van € 552.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar op 12 maart 2019 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend, ingekomen bij de rechtbank op 11 april 2019, 15 april 2019 en 18 oktober 2022.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, H.A.J. Kalsbeek, verbonden aan Kerckhoffs Advocaten B.V, en namens de inspecteur, [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] . Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont in 2014 in Nederland.

2.2.

Belanghebbende is in 2014 als “Second Engineer ER” in dienstbetrekking werkzaam bij [company] (hierna: [company] ), gevestigd in Zwitserland . Hij verricht zijn werkzaamheden op schepen van de aan [company] gelieerde vennootschap [vennootschap] (hierna: [vennootschap] ).

2.3.

Het hoofdkantoor van [vennootschap] bevindt zich in Zwitserland en [vennootschap] heeft kantoren in diverse andere landen, waaronder Nederland. [vennootschap] levert diensten op zee aan opdrachtgevers in de olie- en gasindustrie. De belangrijkste diensten zijn het leggen van pijpleidingen op de zeebodem en het verwijderen van platforms. In 2014 behoren tot de [vennootschap] de [schepen] “ [schip 1] ”, “ [schip 2] ” en “ [schip 3] ”, een support schip [naam support schip] en een ponton “ [naam Ponton] . [naam Ponton] is ook een [soort schip] , maar kan door zijn geringe diepgang in zeer ondiep water actief zijn.

2.4.

Belanghebbende heeft in 2014 gewerkt aan boord van de [schip 1] . Het schip is eigendom van [buitenlands bedrijf] , gevestigd in Zwitserland . Dit is eveneens een concernonderdeel van de [vennootschap] .

2.5.

De “salary overview 2014” van [company] vermeldt een “total income” van € 77.678,12. De specificatie hiervan luidt, voor zover van belang, als volgt:

“Summary of earnings from 201401 to 201412 EUR

Basic Salary

55.620,00

Offshore Allowance

11.803,80

Pension Premium

4.764,00

Loyalty inc bonus

7.786,80

Bonus

2.400,00

Total:

82.374,60

Hypotax deduction

4.696,48

Total Income

77.678,12

2.6.

Op de “tax overview 2014” staat vermeld dat belanghebbende in 2014 in de wateren van Australië, Brazilië, Namibië en internationale wateren heeft gewerkt. De tax overview vermeldt in dit verband, voor zover van belang, het volgende:

Earnings by country

Country

Description

Days

Currency

Earnings

AU

Australia

75

EUR

33.541,02

BR

Brazil

80

EUR

35.777,09

NA

Namibia

12

EUR

5.366,56

XX

International

22

EUR

9.838,70

Totals:

189

Wage/Personal Income [rechtbank: Tax] by country

Tax Year

Country

Currency

Amount

Social Security

01.07.2013-30.06.2014

Australia

AUD

51.141,50

0.00

Break down of periods offshore

First

Last

Days

WorkSite

Description

01/01/2014

29/01/2014

29

AUCS

Australia

12/03/2014

23/03/2014

12

AUTW

Australia

24/03/2014

23/04/2014

31

AUCS

Australia

27/05/2014

29/05/2014

3

AUNT

Australia

30/05/2014

20/06/2014

22

XXXX

International

21/06/2014

02/07/2014

12

NATW

Namibia

11/08/2014

28/08/2014

18

BRTW

Brazil

29/08/2014

23/09/2014

26

BRCS

Brazil

05/11/2014

10/12/2014

36

BRCS

Brazil

Totals:

189”

2.7.

In de in 2.6. vermelde tax overview staat vermeld dat [company] in Australië voor belanghebbende een bedrag van AUD 51.141,50 aan belasting heeft afgedragen. De in Australië afgedragen belasting bedraagt omgerekend € 35.244.

2.8.

Belanghebbende heeft in 2014 geen werkzaamheden in Zwitserland verricht en het van [company] genoten loon over dat jaar is niet aldaar in de belastingheffing betrokken.

2.9.

Belanghebbende heeft van 15 mei 2013 tot en met 29 mei 2014 aan projecten in Australië gewerkt. Op de “tax overview 2013” staat een inkomen van € 47.556,31 vermeld. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2013 is over dit inkomen aftrek elders belast inkomen verleend. In het jaar 2013 is geen Australische belasting voldaan.

2.10.

Belanghebbende heeft op 13 mei 2015 zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt € 55.725 en bestaat uit de volgende posten:

loon: [company] € 44.137

loon: [company] € 33.541

af: eigen woning -/- € 4.767

af: betaalde premies inkomensvoorzieningen -/- € 16.288

af: studiekosten en andere scholingsuitgaven -/- € 898

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 55.725

Belanghebbende heeft in de aangifte verzocht om een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het van [company] genoten loon van € 33.541 en daarnaast om vrijstelling voor de PVV voor het gehele jaar 2014.

2.11.

De aanslag is conform het in de aangifte opgenomen belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld. De inspecteur heeft daarbij op grond van het Belastingverdrag Nederland-Australië van 17 maart 1976 (hierna: het Verdrag Nederland-Australië) over een inkomensbedrag van € 33.541 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De verzochte vrijstelling voor de PVV is niet verleend.

2.12.

De Sociale Verzekeringsbank (de SVB) heeft, bij besluit van 3 oktober 2018, over de periode 1 mei 2010 tot en met 30 september 2015 aan belanghebbende ontheffing verleend van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen.

2.13.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 januari 2019 het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 90.969, als volgt berekend:

loon: [company] € 44.137

loon: [company] € 33.541

loon: uit Hypotax fund betaalde belasting € 35.244

af: eigen woning -/- € 4.767

af: betaalde premies inkomensvoorzieningen -/- € 16.288

af: studiekosten en andere scholingsuitgaven -/- € 898

Belastbaar inkomen uit werk en woning € 90.969

De inspecteur heeft in de uitspraak op bezwaar verder over een inkomensbedrag van € 66.066 (€ 30.822 + € 35.244) aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De inspecteur is hierbij uitgegaan van een aan Australië toe te rekenen inkomen van 75/189 dagen (zie 2.6) x € 77.678 (zie 2.5) = € 30.822 en van de uit het Hypotax fonds (hierna: het fonds) betaalde Australische belasting van € 35.244 (zie 2.7). De inspecteur heeft tevens voor het gehele jaar een vrijstelling voor de PVV verleend.

2.14.

[vennootschap] hanteert het systeem van de zogeheten “Hypotax”. Dit systeem is een standaardbepaling in de arbeidscontracten van de bemanningsleden die in dienstbetrekking bij [company] werkzaam zijn. [vennootschap] beschrijft dit systeem in een memo van 27 juni 2018, voor zover van belang, als volgt:

-

“Hypotax als systeem gold t/m eind 2016. Per 1-1-2017 is de netto-verloning van toepassing en is ‘Hypotax’ niet meer relevant voor bemanning woonachtig in Nederland.

-

Onder Hypotax had iedere werknemer een brutolooncontract.

-

Iedere werknemer was zelf verantwoordelijk voor de aangifte (IB) en afdracht van belastingen in zijn eigen woonland.

-

Daarnaast moesten de werknemers zelf de belastingen dragen die verschuldigd zijn in de projectlanden.

-

[vennootschap] was verantwoordelijk voor de organisatie en afdracht van belastingen in ‘projectlanden’, veelal via een maandelijkse verloning.

-

Hoewel [vennootschap] de organisatie van de aangiftes en betaling van de belasting in projectlanden op zich nam, was de bemanning verantwoordelijk voor de kosten, ze werkten immers op een brutolooncontract.

-

[vennootschap] kreeg een pot of ‘fonds’ in beheer waaruit de afdrachten in werklanden worden betaald. Dit is het Hypotax Fund.

-

De werknemers betaalden uit hun brutoloon een afdracht aan dit fonds, waaruit alle projectlandbelastingen worden betaald.

-

De werknemers betaalden iedere maand een afdracht aan dit fonds, ongeacht of ze belast waren of niet. Dit hield de afdracht per werknemer laag. Historisch tussen 3% en 12%. Voor de laatste jaren rond de 7% en 9%.

-

Het jaarlijks bijstellen van de afdracht zorgde ervoor dat er geen tekort of overschot in het fonds zou ontstaan. Het fonds streefde ernaar om rond de nul te zweven. Balans van einde boekjaar is de opening van het nieuwe jaar, op grond van verwachte inkomsten (van bemanning) enerzijds en noodzakelijke (belasting)betalingen anderzijds, werd het afdracht percentage van jaar tot jaar bijgesteld.

-

Het fonds streeft naar geleidelijkheid. Tijd positieve of negatieve balansen kunnen over een aantal jaren worden ingelopen, niet per se in één jaar. Schokken in afdrachtpercentages worden idealiter vermeden.

-

Het fonds is niet gevoed door [vennootschap] , maar alleen door de werknemers.

-

Het fonds wordt afzonderlijk ge-audit door EY en de goedkeurende verklaring wordt ieder jaar door [vennootschap] gedeeld met de bemanning.

-

Het fonds is een schuld of vordering jegens de bemanning vanuit boekhoudoogpunt van [ [company] ]. Bij liquidatie van het systeem/fonds zou [ [company] ] het restant moeten uitkeren aan de bemanning omdat het een loonbestanddeel was van de bemanning.”

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2014 op grond van artikel 15, lid 3, van het Belastingverdrag Nederland- Zwitserland van 26 februari 2010 (hierna: het Verdrag Nederland- Zwitserland ) recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het gehele van [company] genoten loon van € 77.678.

Subsidiair is in geschil of de inspecteur voor het jaar 2014 het loon uit dienstbetrekking tot een juist bedrag in aanmerking heeft genomen en, in samenhang daarmee, of aan belanghebbende op grond van artikel 15, lid 3, van het Verdrag Nederland-Australië een juist bedrag aan aftrek ter voorkoming van dubbele belasting is toegekend voor het van [company] genoten loon in verband met werkzaamheden in Australië. Met betrekking tot de juistheid van het door de inspecteur in aanmerking genomen bedrag van het loon uit dienstbetrekking is in het bijzonder in geschil of de ten laste van het fonds in Australië afgedragen belasting van € 35.244 tot het loon uit dienstbetrekking behoort.

Meer subsidiair is in geschil of de inspecteur alleen het deel van de uit het fonds in Australië afgedragen belasting tot het loon uit dienstbetrekking moet rekenen voor zover dat ziet op de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend, de tweede (subsidiaire) vraag ontkennend en de derde (meer subsidiaire) vraag bevestigend. De inspecteur beantwoordt deze vragen tegenovergesteld.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, primair en (meer) subsidiair tot vermindering van de aanslag, tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente, tot vergoeding van immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn, tot vergoeding van de voor het bezwaar en het beroep gemaakte proceskosten en tot vergoeding van het griffierecht.

3.5.

De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vermindering van de aanslag en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente, tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in beroep en tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten en griffierecht

6 Beslissing