Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:250, BRE 19/1899

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:250, BRE 19/1899

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 januari 2023
Datum publicatie
3 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:250
Zaaknummer
BRE 19/1899
Relevante informatie
Art. 3.146 lid 1 Wet IB 2001, Art. 10 lid 1 Wet LB, Art. 13a lid 1 onderdeel a Wet LB

Inhoudsindicatie

Voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Zaaknummer BRE 19/1899

uitspraak van 25 januari 2023

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende 1] , woonachtig te [woonplaats] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.126 en een premie-inkomen van € 33.363 (de aanslag). Daarbij is over een inkomen van € 8.502 aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 824 belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).

1.2.

Bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2019 heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaar tegen de aanslag en de beschikking belastingrente gegrond verklaard. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 33.825. Daarbij is geen aftrek ter voorkoming van dubbele belasting verleend. De inspecteur heeft wel een vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 en de beschikking belastingrente verminderd tot nihil.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, ingekomen bij de rechtbank op 20 april 2019. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 47.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2022 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde 1] , werkzaam bij [kantoor] , en namens de inspecteur, [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] . Tijdens de zitting is de zaak van belanghebbende gezamenlijk (maar niet gevoegd) behandeld met de zaak met nummer BRE 19/2133 ( [belanghebbende 2] ). Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende woont in 2014 in Nederland.

2.2.

Belanghebbende is met ingang van 1 april 2014 in dienstbetrekking werkzaam bij [company] (hierna: [company] ), gevestigd in Zwitserland. Hij verricht zijn werkzaamheden op schepen van de aan [company] gelieerde vennootschap [vennootschap] SA (hierna: [vennootschap] ).

2.3.

Het hoofdkantoor van [vennootschap] bevindt zich in Zwitserland en [vennootschap] heeft kantoren in diverse andere landen, waaronder Nederland. [vennootschap] levert diensten op zee aan opdrachtgevers in de olie- en gasindustrie. De belangrijkste diensten zijn het leggen van pijpleidingen op de zeebodem en het verwijderen van platforms. In 2014 behoren tot de vloot van [vennootschap] de pijpenleggerschepen “ [schip 1] ”, “ [schip 2] ” en “ [schip 3] ”, een support schip “ [support schip] ” en een ponton “ [naam ponton] ”. [naam ponton] is ook een pijpenleggerschip, maar kan door zijn geringe diepgang in zeer ondiep water actief zijn.

2.4.

Belanghebbende heeft vanaf 5 april 2014 gewerkt aan boord van de [schip 2] . Het schip is eigendom van [BV] B.V, gevestigd in Nederland. Dit is eveneens een concernonderdeel van de [vennootschap] .

2.5.

Belanghebbende heeft vanaf zijn datum van indiensttreding bij [company] in 2014 geen werkzaamheden in Zwitserland verricht en het van [company] genoten loon over dat jaar is niet aldaar in de belastingheffing betrokken.

2.6.

De Sociale Verzekeringsbank heeft, bij besluit van 4 oktober 2018, over de periode 1 april 2014 tot en met 30 september 2015 aan belanghebbende ontheffing verleend van de verzekeringsplicht voor de volksverzekeringen.

2.7.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar voor het jaar 2014 de buitenlandse inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking op een lager bedrag vastgesteld, een vrijstelling voor de PVV verleend voor de periode 1 april 2014 tot en met 31 december 2014 en bij wijze van interne compensatie de in de aanslag vastgestelde aftrek elders belast inkomen ten bedrage van € 859 teruggenomen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of belanghebbende voor het jaar 2014 op grond van artikel 15, lid 3, van het Belastingverdrag Nederland-Zwitserland van 26 februari 2010 (hierna: het Verdrag) recht heeft op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting voor het van [company] genoten loon.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.

3.3.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

3.4.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.

3.5.

De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing