Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3029, BRE 21/3321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-05-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:3029, BRE 21/3321

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
4 mei 2023
Datum publicatie
16 mei 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:3029
Zaaknummer
BRE 21/3321
Relevante informatie
Art. 6 lid 3 onderdeel b Wet LB, Art. 47 AWR, Art. 52 AWR, Art. 52a AWR

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking artikel 52a AWR, 47 AWR, 52 AWR

Anders dan de inspecteur betoogt, is de rechtbank van oordeel dat de aan belanghebbende opgelegde informatiebeschikking enkel ziet op de inlichtingenverplichting van artikel 47 AWR, en niet (ook) op schending van de administratieverplichting van artikel 52 AWR. Ten aanzien van de eerste twee in de informatiebeschikking gegeven informatieverzoeken is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is in hoeverre de gevraagde informatie ten tijde van het afgeven van de informatiebeschikking niet is verstrekt en de inspecteur heeft nagelaten specifiek aan te geven welke informatie hij nog van belanghebbende verlangde. Verder overweegt de rechtbank dat de inlichtingenverplichting niet zover reikt dat meer dan de bestaande administratie moet worden verstrekt. De inspecteur is niet geslaagd in het bewijs dat alle bijgehouden administratie pas volledig is verstrekt nadat de informatiebeschikking is gegeven. De rechtbank is daarom van oordeel dat de informatiebeschikking ook ten aanzien van de andere gegeven informatieverzoeken ten onrechte is gegeven. Zij vernietigt daarom de gehele informatiebeschikking.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 21/3321

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd in [plaats] (Slovenië), belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 juni 2021.

1.2.

De inspecteur heeft met dagtekening 30 april 2020 aan belanghebbende een informatiebeschikking zoals bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven met betrekking tot de loonheffingen voor de jaren 2017 tot en met 2019 (de informatiebeschikking).

1.3.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur] deelgenomen. De gemachtigde van belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

1.5.

Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting zijn stukken overgelegd door de inspecteur. Deze stukken worden meegestuurd met de uitspraak.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is een in Slovenië gevestigde onderneming. Haar bedrijfsactiviteiten in Nederland bestaan uit het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Voor die bedrijfsactiviteiten is belanghebbende inhoudingsplichtige in de zin van artikel 6, derde lid, letter b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB).

2.2.

Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek heeft de inspecteur de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken in de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 onderzocht. De inspecteur heeft het onderzoek uitgebreid met de tijdvakken in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019.

2.3.

In het kader van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de administratie van 2017, 2018 en 2019 bij belanghebbende opgevraagd.

2.4.

De overgelegde administratie is door de inspecteur beoordeeld. Daarbij heeft de inspecteur onder meer geconstateerd dat het aantal uren zoals vermeld op de Sloveneense loonstroken veelal niet overeenkwam met de gewerkte uren conform de tijdlijsten en facturen aan de opdrachtgevers. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht om de geconstateerde verschillen te verklaren.

2.5.

Belanghebbende heeft verklaard dat zij ten behoeve van haar in Nederland werkzame werknemers de volgende regelingen toepast:

-

een tijd-voor-tijdregeling, waardoor niet alle uren worden uitbetaald;

-

betaling van extra werkuren aan een aantal werknemers, die hun collega’s ophalen en wegbrengen van de huisvestingslocatie naar de werkplek (omrij-uren).

2.6.

De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens verzocht om de administratie en de afspraken over de tijd-voor-tijdregeling en de omrij-uren te overleggen.

2.7.

Belanghebbende heeft voor de tijd-voor-tijdregeling de volgende verklaringen en stukken overgelegd:

-

een kopie van de artikelen 17 tot en met 22 van de cao metaalindustrie van Slovenië (op 1 november 2019);

-

de verklaring dat het volgens Sloveens arbeidsrecht niet noodzakelijk is om expliciet afspraken te maken in de arbeidsovereenkomst over de tijd-voor-tijdregeling of andere regelingen conform de Sloveense cao. De werknemers kunnen op basis van deze arbeidsovereenkomst direct aanspraak maken op de toepassing van de tijd-voor-tijdregeling en overige bepalingen van de Sloveense cao (op 1 november 2019);

-

een door belanghebbende opgesteld exceloverzicht van de gewerkte uren, de verloonde uren en de tijd-voor-tijd uren van de werknemers in het jaar 2017 (op 3 januari 2020).

2.8.

Voor de omrij-uren heeft belanghebbende de volgende verklaringen en stukken overgelegd:

- de verklaring dat de afspraken met de werknemers die een omrij-vergoeding ontvangen mondeling zijn en niet schriftelijk zijn vastgelegd. De vergoeding is bedoeld om werknemers te compenseren voor de extra reistijd die zij maken om andere werknemers op te halen en naar het werk te rijden.

Afhankelijk van het reispatroon is de werknemer toegezegd dat hij hiervoor een bepaald aantal uren vergoed zou krijgen. Deze uren zijn door de salarisadministratie verwerkt als extra uren boven op het aantal gewerkte uren (op 16 augustus 2019);

- Een overzicht van de daadwerkelijk gewerkte uren van vier door de inspecteur geselecteerde werknemers in 2017 (op 3 januari 2020).

2.9.

De inspecteur heeft op 24 maart 2020 voor het eerst de informatiebeschikking aangekondigd. In deze aankondiging is (onder meer) het volgende opgenomen:

Op 20 januari 2020 hebben wij u (in navolging op eerdere brieven/vragen) per

brief verzocht om de administratie met betrekking tot de tvt en de omrijkilometers

te overleggen.

Wij hebben u tevens in deze brief wederom verzocht om een verklaring te geven

voor de:

1. geconstateerde verschillen in de opgebouwde tvt uren en de uren volgens de urenstaten;

2. verschillende grondslagen ([X] ten opzichte van [X]).

(…)

U bent reeds eerder gewezen op de verplichting om informatie te verstrekken conform artikel 53 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna AWR). Niet voldoen aan deze verplichting kan tot gevolg hebben dat er een informatiebeschikking wordt afgegeven op grond van artikel 52a AWR juncto artikel 25 lid 3 AWR en artikel 27e lid 1 AWR. Wanneer wij niet alle gevraagde gegevens volledig hebben ontvangen voor 9 april aanstaande zijn wij voornemens een informatiebeschikking af te geven.

2.10.

Op 16 april 2020 heeft belanghebbende een nadere toelichting gegeven over de tijd-voor-tijdregeling, de reisuren en de aansluiting met de Sloveense administratie.

2.11.

Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 30 april 2020 de informatiebeschikking aan belanghebbende uitgereikt. In de informatiebeschikking staat onder meer het volgende vermeldt:

In verband met het boekenonderzoek bij u betreffende de aangiften loonheffingen over het tijdvak 01-01-2017 tot en met 31-12-2018 hebben wij u op 20-1-2020, 24-3-2020 en 24-4-2020 verzocht om inlichtingen en/of (de inhoud van) gegevensdragers die van belang kunnen zijn voor uw belastingheffing. U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan.

Het gaat om de volgende vragen en verzoeken:

1. verklaring over de voorwaarden, opbouw en afname van de tijd voor tijd regeling;

2. verklaring over de voorwaarden en het uitbetalen van uren wegens omrij-kilometers;

3. ter inzage overleggen van de bijgehouden administratie in het kader van de tijd voor tijdregeling over de jaren 2017 tot en met 2019;

4. ter inzage overleggen van de bijgehouden administratie wegens vergoede uren door omrij-kilometers, dit in verband met het ophalen en wegbrengen van collegae over de jaren 2017 tot en met 2019. nummering toegevoegd door Rb)

Nu u niet adequaat op ons verzoek hebt gereageerd, ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a van de Algemene wet rijksbelastingen).

2.12.

Na het geven van de informatiebeschikking heeft belanghebbende een exceloverzicht aan de inspecteur toegezonden met daarin de verschillen tussen de verwerkte uren in de payroll en de gewerkte uren waarvoor de werknemers recht hebben op uitbetaling.

2.13.

Met dagtekening 12 december 2022 heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Ter zitting heeft de inspecteur deze aanslag en correspondentie over deze aanslag overgelegd. De rechtbank zal deze stukken in kopie aan belanghebbende sturen.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

De rechtbank beoordeelt of de informatiebeschikking terecht is gegeven. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

3.2.

De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd omdat deze ten onrechte is gegeven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Vooraf

3.3.

De rechtbank heeft geconstateerd dat in één van de bijlagen bij het verweerschrift van de inspecteur, genaamd “telefoonnotitie inzake overleg met gemachtigde d.d. 10 oktober 2019”, een drietal passages/woorden zijn zwartgelakt. De inspecteur heeft ter zitting aangegeven dat de zwartgelakte passages uitsluitend de namen betreffen van twee andere cliënten van de gemachtigde waarover tijdens het betreffende telefoongesprek ook is gesproken. Die cliënten hebben niets met belanghebbende te doen. Deze verklaring komt de rechtbank logisch voor. Gelet op die toelichting en het feit dat belanghebbende geen bezwaar heeft geuit tegen het inbrengen van het stuk met zwartgelakte passages, ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding om aan de inbreng van die zwartgelakte passages gevolgen te verbinden.

Is de informatiebeschikking terecht gegeven?

3.4.

De rechtbank stelt vast dat het geschil uitsluitend nog betrekking heeft op de jaren 2018 en 2019. De informatiebeschikking is voor zover deze ziet op het jaar 2017 van rechtswege vervallen1, omdat de naheffingsaanslag loonheffingen over het jaar 2017 is opgelegd voordat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden (zie 2.13).

Wettelijke grondslag informatiebeschikking

3.5.

De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld waarop de informatiebeschikking precies betrekking heeft. In de informatiebeschikking is namelijk geen verwijzing opgenomen naar welk(e) wetsartikel(en) en daarmee welke specifieke verplichting(en) door belanghebbende zou(den) zijn geschonden.

3.6.

De inspecteur stelt dat de informatiebeschikking zowel ziet op de inlichtingenverplichting van artikel 47 AWR als op de administratieverplichting van artikel 52 AWR. De eerste twee vragen in de informatiebeschikking zien daarbij op een schending van de inlichtingenverplichting, terwijl de laatste twee vragen zien op een schending van zowel de inlichtingenverplichting als de administratieverplichting (zie 2.11). Volgens de inspecteur was het belanghebbende ook duidelijk dat de informatiebeschikking niet alleen op de inlichtingenverplichting maar ook op de administratieverplichting zag, omdat belanghebbende in zijn beroepschrift is ingegaan op de (mogelijke) schending van de administratieverplichting.

3.7.

Belanghebbende is van mening dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar zich voor het eerst op het standpunt stelt dat niet is voldaan aan de administratieverplichting. Bij het opleggen van de informatiebeschikking heeft de inspecteur alleen een impliciete verwijzing gegeven naar het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting.

3.8.

De rechtbank oordeelt dat de informatiebeschikking enkel ziet op de inlichtingenverplichting. Uit zowel de informatiebeschikking zelf als de aankondiging daarvan, valt uitsluitend af te leiden dat deze is gegeven vanwege het niet dan wel onvoldoende verstrekken van informatie. In tegenstelling tot hetgeen de inspecteur betoogt, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de stukken dat het belanghebbende voor de uitspraak op bezwaar duidelijk was dat de informatiebeschikking ook zou zien op een schending van de administratieverplichting. Dat belanghebbende in reactie op de uitspraak op bezwaar stelt dat zij de administratieverplichting ook niet heeft geschonden, maakt dat niet anders. De (mogelijke) schending van de administratieverplichting komt voor zover te herleiden valt uit het dossier, pas voor het eerst naar voren in de uitspraak op bezwaar. Dat de inspecteur mogelijkerwijs wel bedoeld heeft om de informatiebeschikking mede af te geven vanwege schending van de administratieverplichting, kan niet aan belanghebbende worden tegengeworpen.

3.9.

Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat de informatiebeschikking uitsluitend ziet op schending van de inlichtingenverplichting, zal de rechtbank de in de informatiebeschikking gevraagde informatie alleen tegen deze achtergrond beoordelen.

Is de inlichtingenverplichting geschonden?

3.10.

Iedereen is op grond van artikel 47, eerste lid, AWR gehouden om aan de inspecteur de door hem gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing van belang kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor het beschikbaar stellen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – naar keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing.

Artikel 52a, eerste lid, AWR bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).

3.11.

Bij het geven van een informatiebeschikking, moet het voor de belanghebbende voldoende duidelijk zijn in hoeverre de eerder gevraagde informatie naar het oordeel van de inspecteur niet is verstrekt. Dit vereiste brengt niet mee dat de eerder gestelde vragen in die beschikking moeten worden herhaald. Het staat de inspecteur vrij in de informatiebeschikking te verwijzen naar de inhoud van de eerder door hem gestelde vragen, mits het de belanghebbende uit het geheel van die vragen, rekening houdend met hetgeen hij in antwoord op die vragen eventueel al aan de inspecteur heeft meegedeeld, voldoende duidelijk is welke gegevens de inspecteur nog verlangt en in welke vorm hij die wenst te ontvangen2.

3.12.

De rechtbank zal het eerste en tweede informatieverzoek (zie 2.11) samen beoordelen omdat deze verzoeken zien op het verzoek om verklaringen en ook het derde en vierde verzoek samen beoordelen omdat die gaan over het ter inzage leggen van bescheiden.

3.13.

Ten aanzien van het eerste en tweede informatieverzoek overweegt de rechtbank als volgt. In diverse brieven en e-mails zoals van 16 augustus 2019, 1 november 2019, 3 januari 2020 en 16 april 2020 heeft belanghebbende diverse verklaringen gegeven omtrent de tijd-voor-tijdregeling en de uitbetaling van uren wegens omrij-kilometers. Gelet op de door belanghebbende gegeven verklaringen en de algemene bewoordingen van de informatieverzoeken in de informatiebeschikking is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk in hoeverre de gevraagde informatie ten tijde van het afgeven van de informatiebeschikking niet is verstrekt. Indien de inspecteur meer of andere informatie had willen ontvangen van belanghebbende had het op de weg van de inspecteur gelegen om zijn vragen dusdanig specifiek te verwoorden dat het zonder meer duidelijk was welke gegevens hij nog verlangt en in welke vorm hij die wenst te ontvangen. Dit heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank nagelaten. De rechtbank zal de informatiebeschikking daarom vernietigen voor zover deze ziet op het eerste en tweede informatieverzoek.

3.14.

Ten aanzien van het derde en vierde informatieverzoek overweegt de rechtbank als volgt. De inspecteur heeft op de zitting verklaard dat hij geen inzicht heeft in de administratie van belanghebbende, maar dat hij in beginsel niet betwist dat belanghebbende alle bijgehouden administratie (uiteindelijk) heeft overgelegd. De rechtbank ziet geen reden om eraan te twijfelen dat belanghebbende alle bijgehouden administratie ter inzage heeft overgelegd en neemt dat daarom als uitgangspunt. Dat deze administratie volgens de inspecteur niet voldoet aan de vereisten die aan een administratie mogen worden gesteld, doet er niet aan af dat met de overlegging daarvan aan de inlichtingenverplichting is voldaan. De inlichtingenverplichting reikt niet zover dat meer dan de bestaande administratie moet worden verstrekt.

3.15.

Het is vervolgens aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat belanghebbende pas (volledig) aan het verzoek om de bijgehouden administratie te overleggen heeft voldaan ná het geven van de informatiebeschikking. Niet duidelijk is geworden op welk moment belanghebbende volgens de inspecteur alle bijgehouden administratie heeft verstrekt. Desgevraagd kon de inspecteur hier op zitting ook geen verdere duidelijkheid over geven. De inspecteur is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet geslaagd in het bewijs dat alle bijgehouden administratie pas volledig is verstrekt nadat de informatiebeschikking is gegeven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de informatiebeschikking ook ten aanzien van het derde en vierde informatieverzoek ten onrechte is gegeven.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing