Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:432, 20/10044

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:432, 20/10044

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 januari 2023
Datum publicatie
14 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:432
Zaaknummer
20/10044
Relevante informatie
Art. 27e AWR, Art. 27h AWR, Art. 28 AWR, Art. 3.14 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting / Zorgverzekeringswet / boeten

Belanghebbende is in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar vanwege het smokkelen van grote hoeveelheden harddrugs naar dat land per helikopter. Belanghebbende was de piloot op die helikoptervluchten. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 bijna € 3 mln. als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen, welk inkomen zou zijn verdiend met de handel in drugs.

De rechtbank oordeelt dat de bewijslast niet moet worden omgekeerd en verzwaard omdat geen sprake is van het niet doen van de vereiste aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank kan de Engelse ontnemingsvordering die ten aanzien van de medeverdachte van belanghebbende is vastgesteld niet dienen als grondslag voor de correctie bij belanghebbende. De inspecteur heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de drugs, die gesmokkeld werden op de dag dat belanghebbende werd aangehouden, zelf heeft gefinancierd. Daarbij komt dat aannemelijk is dat, voor zover al sprake zou zijn van inkomsten, aannemelijk is dat daar een even grote kostenpost staat. De aftrekbeperking van art. 3.14, eerste lid, aanhef en sub d, van de Wet IB 2001 is niet van toepassing nu geen sprake is van een veroordeling door een Nederlandse strafrechter. Bij de overdracht van belanghebbende door het Verenigd Koninkrijk aan Nederland is de straf weliswaar op advies van Hof Arnhem-Leeuwarden verminderd naar 12 jaar, maar de Minister van Rechtsbescherming is hiervoor eindverantwoordelijk en neemt de feitelijke beslissing. De vergrijpboete van ruim € 1,5 mln. wordt vernietigd.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 20/10044 en 20/10045

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 november 2020.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.000.000. Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 52.763.

1.3.

Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur belanghebbende € 156.876 belastingrente in rekening gebracht, belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd (de verzuimboete) en belanghebbende een vergrijpboete van € 1.551.526 opgelegd (de vergrijpboete).

1.4.

Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag ZVW heeft de inspecteur belanghebbende € 95 belastingrente in rekening gebracht.

1.5.

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen en de verschillende beschikkingen ongegrond verklaard.

1.6.

Tegen die beslissingen heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend.

1.7.

De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende, de vader van belanghebbende ter bijstand en [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] namens de inspecteur.

1.8.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende stond in 2016 ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP) op het adres [adres 1] in [plaats] . Belanghebbende woonde daar samen met zijn vader. Hij had geen fiscaal partner.

2.2.

Belanghebbende was in 2016 binnenlands belastingplichtig in Nederland.

2.3.

Belanghebbende heeft van 2010 tot 2015 een eenmanszaak met de handelsnaam [bedrijf] gehad. Op 4 november 2015 heeft belanghebbende [de BV] (de BV) opgericht, waarvan belanghebbende enig aandeelhouder was. De vennootschap had als vestigingsadres [adres 2] . Op 31 december 2016 is de BV ontbonden.

2.4.

Op 21 april 2016 is belanghebbende samen met [naam 4] (medeverdachte) gearresteerd in het Verenigd Koninkrijk op verdenking van drugssmokkel met behulp van een helikopter vanuit België. Bij de vlucht van 21 april 2016 is (onder meer) 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne gesmokkeld.

2.5.

In het kader van een rechtshulpverzoek uit het Verenigd Koninkrijk heeft de politie (onder andere) het pand aan [adres 1] te [plaats] doorzocht. Hierbij is (onder meer) het volgende in beslag genomen:

-

Vuurwapen;

-

Geldbedrag bestaande uit eurobiljetten voor € 1.000 en 1.000 Engelse ponden;

-

Een geldbedrag van € 15.970;

-

Administratie;

-

Drie GSM’s;

-

Facturen/papieren Antwerp International Airport, Ostend-Bruges International Airport en Coventry Airport.

2.6.

Op het bedrijfsadres, waarop ook het bedrijf van de medeverdachte was gevestigd, heeft de politie een vacuümverpakkingsmachine in beslag genomen.

2.7.

Ook het woonadres van de medeverdachte werd doorzocht. Hierbij heeft de politie (onder meer) het volgende in beslag genomen:

-

Pistool (6548);

-

Houder met zes patronen (uit pistool);

-

Busje pepperspray Vody Guard;

-

Twee bundels geld van in totaal 2.000 pond;

-

Sealapparaat;

-

Blok witte poeder;

-

Blok verpakt in zwarte tape;

-

Plastic bakje met cocaïneresten;

-

Plastic zak met versnijdingsmiddel;

-

Taser;

-

Geldtelmachine.

Daarnaast heeft de politie in de kelder van de woning van de medeverdachte een verborgen ruimte aangetroffen. Deze ruimte was ingericht voor het verwerken dan wel verpakken van drugs. Daarbij heeft de politie een blok cocaïne in een pers aangetroffen en een plastic zak met daarin een witte substantie waarbij een indicatieve test heeft aangegeven dat het om cocaïne gaat. In totaal is 3 kilogram cocaïne aangetroffen.

2.8.

In het Verenigd Koninkrijk is belanghebbende door de strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar vanwege het smokkelen van drugs naar het Verenigd Koninkrijk. Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat er meerdere vluchten naar het Verenigd Koninkrijk zijn geweest in de periode 1 september 2015 tot en met 21 april 2016 waarbij de helikopter enige tijd onder het radarbereik is gezakt. Belanghebbende was piloot tijdens deze vluchten.

2.9.

Volgend op de strafrechtelijke veroordeling in het Verenigd Koninkrijk is door het Brits openbaar ministerie voor de medeverdachte een ontnemingsvordering gevorderd. Volgens de Britse officier van justitie is met de invoer van harddrugs een voordeel behaald van ten minste 7.354.000 pond. Het wederrechtelijk voordeel is daarbij als volgt berekend:

-

Cocaïne: 43 kilogram x 41.000 pond per kilo x twee transporten = 3.526.000 pond;

-

Heroïne: 66 kilogram x 29.000 pond per kilo x twee transporten = 3.828.000 pond.

2.10.

Voor belanghebbende zelf is geen ontnemingsvordering vastgesteld.

2.11.

Op 19 juni 2018 heeft het Verenigd Koninkrijk belanghebbende overgedragen aan Nederland om hier zijn resterende straf uit te zitten. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de gevangenisstraf gelet op de Nederlandse maatstaven en conform het advies van de speciale kamer van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangepast naar 12 jaar.

2.12.

Belanghebbende heeft op 15 december 2017 een aangifte IB/PVV ingediend naar een verzamelinkomen van nihil.

2.13.

De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van de aanhouding van belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 16 december 2019 (het rapport boekenonderzoek).

2.14.

Op basis van de conclusies van het boekenonderzoek zijn de aanslag IB/PVV en de aanslag ZVW vastgesteld. Voor de IB/PVV is uitgegaan van een inkomen uit werk en woning van € 3.000.000. Dit is als volgt opgebouwd:

Winst uit onderneming: € 6.000

Resultaat uit overige werkzaamheden: € 2.994.000

De winst uit onderneming betreft een geschatte opbrengst van de eenmanszaak van belanghebbende.

2.15.

Bij het doorvoeren van de inkomenscorrectie met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden is de inspecteur uitgegaan van de inkoopwaarde van de aangetroffen drugs. Het resultaat uit overige werkzaamheden is als volgt berekend:

Omschrijving

Hoeveelheid

Prijs per kg

Inkoopwaarde

Cocaïne

46 kg

€ 39.000

€ 1.794.000

Heroïne

60 kg

€ 20.000

€ 1.200.000

Totaal

€ 2.994.000

Voor de hoeveelheid cocaïne is rekening gehouden met de aangetroffen cocaïne na de helikoptervlucht (43 kg) en met de aangetroffen cocaïne op het adres van de medeverdachte (3 kg).

2.16.

De inkoopwaarde is volgens het rapport boekenonderzoek als volgt berekend:

‘Volgens het artikel van dailymail.co.uk d.d. 09 september 2016:

“Moment police chase a drug smuggler at high speed along the motorway then pin him to the ground after he and a gang used a helicopter to sneak £ 12 million of heroin and cocaine into Britain”

En

“Three men who used a helicopter to smuggle Class A drugs worth £ 12 million Into Britain have been jailed for a total of 52 years – after being dramatically captured by police. The trio planned to flood the streets of London with 43 kilos of cocaine and 60 kilos of heroin.”

Hieruit kan geconcludeerd worden, dat de totale hoeveelheid in beslag genomen drugs in Engeland een ‘straatwaarde’ heeft van 12 miljoen engelse pond, oftewel € 14.400.000,-. Een inkoopwaarde van € 2.994.000,- is dan heel reëel. (Eerder te laag dan te hoog).

Volgens het artikel op Kentonline dd 03-02-2017 waarin een vergelijkbare casus wordt beschreven, wordt vermeld: “ [naam 5] , prosecuting, told the [krant] : “Analysis of the contents revealed 22 separate packages found to contain 22kgs of cocaine with a purity between 80% and 87%. The wholesale value of the cocaine is £726,000, but if it were to be cut with other substances and sold on the streets it would be worth around £2.5 million.”

Hieruit kan geconcludeerd worden, dat de inkoopwaarde van 22 kg cocaine 726.000 engelse pond is. Dat is 33.000 engelse pond per kg oftewel € 39.600,- bij een (toenmalige) koers van € 1,20 per engelse pond. In de periode april 2016 bedroeg de koers ongeveer: 1 euro tegen 0,80 pond,

oftewel 1 pond is 1,25 euro (100/0,80)’

2.17.

Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur een verzuimboete van € 369 en een vergrijpboete van 100% vastgesteld waarbij uitgegaan is van opzet. Ten aanzien van de verzuimboete is het volgende overwogen in het rapport boekenonderzoek:

‘Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2016 is per abuis en ten onrechte naast de vergrijpboete ook een verzuimboete van € 369,- opgelegd.

Deze verzuimboete zal door de Belastingdienst ambtshalve worden vernietigd.’

2.18.

Op 2 december 2019 heeft de vader van belanghebbende namens hem bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW, nadat de inspecteur de aanslagen heeft verzonden naar het (voormalige) huisadres van belanghebbende.

2.19.

De inspecteur heeft het rapport boekenonderzoek en de aanslagen IB/PVV en ZVW laten betekenen op 20 december 2019 op het adres van de gevangenis waar belanghebbende op dat moment verbleef. Uit het exploot blijkt, dat eerst het rapport boekenonderzoek is aangeboden en vervolgens de aanslagen IB/PVV en ZVW.

2.20.

De inspecteur heeft het bezwaarschrift op 6 november 2020 ongegrond verklaard. De inspecteur heeft de verzuimboete in bezwaar in stand gelaten.

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

Tussen partijen zijn na de zitting nog de antwoorden op de volgende vragen in geschil:

-

i) heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

-

ii) is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden juist vastgesteld?

3.2.

Tussen partijen is niet in geschil dat de verzuimboete dient te worden vernietigd. Ter zitting heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de correctie welke ziet op de winst uit onderneming voor een bedrag van € 6.000 dient te vervallen. Daarnaast heeft de inspecteur ter zitting het standpunt ingenomen dat de vergrijpboete dient te worden vernietigd omdat de mededelingsplicht is geschonden. De rechtbank zal daarom in elk geval de beroepen gegrond verklaren, de verzuimboete en de vergrijpboete bij de aanslag IB/PVV vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen met € 6.000. De vermindering van de winst uit onderneming naar nihil heeft geen gevolgen voor het bijdrage-inkomen voor de ZVW.

I Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?

3.3.

Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt – voor zover hier van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).

3.4.

Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.

Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, waardoor de bewijslast hiervoor rust op de inspecteur1.

3.5.

De inspecteur stelt dat sprake is van een of meer gebreken in de door belanghebbende ingediende aangifte, omdat belanghebbende meer inkomsten heeft genoten dan hij in zijn aangiften heeft aangegeven. Daartoe stelt de inspecteur dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit de handel in drugs, waarbij de inspecteur zijn standpunt primair baseert op het voordeel dat volgt uit de rapportage met betrekking tot de ontnemingsvordering van de medeverdachte. De inspecteur stelt subsidiair dat het niet opgegeven inkomen blijkt uit de opgenomen berekening in het rapport boekenonderzoek. Daarin is gesteld dat belanghebbende in 2016 geld moet hebben verdiend om de inkoop van de 106 kilogram drugs van € 2.994.000 te kunnen betalen. Het gaat daarbij om de drugs die zijn aangetroffen bij de vlucht van 21 april 2016.

3.6.

De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de vereiste aangifte niet is gedaan in verband met de genoten inkomsten uit de handel in drugs. Niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende inkomen heeft genoten. De inspecteur baseert zijn primaire standpunt op de ontnemingsvordering die in het Verenigd Koninkrijk is ingesteld tegen de medeverdachte. Ter zitting is onweersproken gesteld dat ten aanzien van belanghebbende geen ontnemingsvordering is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan de ontnemingsvordering ten aanzien van de medeverdachte niet als grondslag dienen voor de correctie in de aangifte van belanghebbende.

3.7.

Ook het subsidiaire standpunt van de inspecteur slaagt niet. Het standpunt van de inspecteur dat belanghebbende inkomsten ter grootte van de inkoopwaarde van 106 kilogram drugs van € 2.994.000 heeft genoten en niet heeft aangegeven, is gebaseerd op de veronderstelling dat belanghebbende de bij de vlucht op 21 april 2016 aangetroffen drugs uit eigen middelen heeft gefinancierd. De inspecteur heeft echter geen andere omstandigheden aannemelijk gemaakt ter ondersteuning van deze veronderstelling, terwijl de gedingstukken ook overigens geen duidelijkheid verschaffen over belanghebbendes verdere betrokkenheid bij die drugs. Mede gelet op de verklaring van belanghebbende dat hij slechts fungeerde als piloot, heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de drugs zelf heeft gefinancierd. De op de veronderstelling voortbordurende aanname dat belanghebbende inkomsten ter grootte van de inkoopwaarde van 106 kilogram drugs uit onbekende bron moet hebben genoten om de drugs te kunnen financieren, is – gelet op het vorenstaande – niet aannemelijk geworden.

Daarbij komt dat, voor zover al sprake zou zijn van genoten inkomsten ter hoogte van de inkoopwaarde van de drugs, de rechtbank belanghebbende volgt in zijn standpunt dat de kostenaftrekbeperking van artikel 3.14, eerste lid, aanhef en sub d van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet van toepassing is. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk geen sprake van een veroordeling door een Nederlandse strafrechter. Vaststaat dat belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk strafrechtelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaar.

Bij de overdracht van belanghebbende door het Verenigd Koninkrijk aan Nederland is de straf weliswaar op advies van de penitentiaire kamer van Hof Arnhem-Leeuwarden verminderd naar twaalf jaar, maar de Minister van Rechtsbescherming is hiervoor eindverantwoordelijk en neemt de feitelijke beslissing2. Nu de drugs van de vlucht van 21 april 2016 in beslag genomen zijn, is het aannemelijk dat naast de inkomsten een even grote kostenpost staat.

3.8.

De conclusie is dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dit betekent dat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet van toepassing is.

II Is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden juist vastgesteld?

3.9.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur op basis van de gewone regels van stelplicht en bewijslast niet aannemelijk gemaakt dat inkomen dient te worden bijgeteld. Het overwogene onder 3.6 en 3.7 betekent dat de aanslagen IB/PVV en ZVW naar te hoge bedragen zijn vastgesteld. De rechtbank zal de aanslag IB/PVV daarom verminderen tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. De aanslag ZVW zal eveneens worden verminderd tot een aanslag berekend naar een bijdrage-inkomen van nihil. De beroepen tegen de aanslagen IB/PVV en ZVW zijn gegrond.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing