Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:485, 21/3323 tot en met 21/3325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-01-2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:485, 21/3323 tot en met 21/3325

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
30 januari 2023
Datum publicatie
6 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2023:485
Zaaknummer
21/3323 tot en met 21/3325
Relevante informatie
Art. 3.25 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Voorziening vormen voor gecorrigeerde managementvergoedingen. Geen redelijke mate van zekerheid.

Uitspraak

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummers: BRE 21/3323 tot en met 21/3325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , gevestigd te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1 Inleiding

1.1.

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 5 juli 2021.

1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd:

- voor het jaar 2015 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (Vpb), berekend naar een belastbare winst van € 2.619 en een belastbaar bedrag van € 0. Daarbij is bij beschikking vastgesteld dat € 2.619 aan verliezen uit voorgaande jaren is verrekend met de belastbare winst en impliciet is een verliesbeschikking van nihil afgegeven;

- voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag Vpb, berekend naar een belastbare winst van € 68.724 en een belastbaar bedrag van € 0. Daarbij is bij beschikking vastgesteld dat € 68.724 aan verliezen uit voorgaande jaren is verrekend met de belastbare winst en impliciet is een verliesbeschikking van nihil afgegeven;

- voor het jaar 2017 een navorderingsaanslag Vpb, berekend naar een belastbare winst van € 3.201 en een belastbaar bedrag van € 0. Daarbij is bij beschikking vastgesteld dat € 3.201 aan verliezen uit voorgaande jaren is verrekend met de belastbare winst en impliciet is een verliesbeschikking van nihil afgegeven.

(de navorderingsaanslagen, verliesverrekeningsbeschikkingen en verliesbeschikkingen)

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4.

De rechtbank heeft de beroepen op 12 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is opgericht op 22 juli 2011. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit overige dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatietechnologie en het ontwikkelen en (via internet) verkopen van couponning, ticketing, loyalty en andere diensten en producten ten behoeve van de markt voor mobiele telecommunicatie.

2.2.

Belanghebbende heeft in februari 2013 een overeenkomst van opdracht gesloten met [bedrijf 1] Per maart 2013 voerde de heer [naam 1] namens [bedrijf 1] de financiële directie van belanghebbende uit. De overeenkomst van opdracht bevat de volgende bepaling:

“6.1 Het all-in honorarium van Opdrachtnemer is vastgesteld op Euro 10.000 per kalendermaand exclusief omzetbelasting bij een omvang van de Werkzaamheden ter grootte van 1,0 fte. Bij een lagere omvang van de Werkzaamheden bedraagt het honorarium een evenredig deel van het all-in honorarium.”

2.3.

Per november 2013 zijn [bedrijf 2] en [bedrijf 3] de bestuurders van belanghebbende. In november 2013 sluit belanghebbende managementovereenkomsten met zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 3] . Namens [bedrijf 2] zal de heer [naam 2] de managementactiviteiten uitvoeren. Namens [bedrijf 3] zal de heer [naam 3] de managementactiviteiten uitvoeren. Beide managementovereenkomsten bevatten de volgende bepalingen, waarbij in het geval van [bedrijf 3] voor [naam 2] [naam 3] moet worden gelezen:

“2.1 [bedrijf 4] . and [naam 2] undertake to have the services under this Agreement

performed exclusively by [naam 2] (the "Manager"), specifically for at least 40 hours per week taking into account 25 days' annual leave per year) and will also work such additional hours (without any additional fees) as may be customary for the proper performance of the Management Services. [bedrijf 4] , and the Manager undertake with the Company that [bedrijf 4] and Manager shall devote all of their working time, attention and duties assigned to them; faithfully and diligently exercise their powers and serve the Company; act solely in such a way as to promote and protect the interests and reputation of the Company and subsidiaries giving at all times the benefit of [bedrijf 4] .'s knowledge, expertise and skill.

(…)

4.1

For two years from the date of this Agreement, [bedrijf 4] will receive a fixed management fee for providing the Management Services in relation to the Company of EUR 10,000 per month (excluding VAT) based on the hours mentioned in article 2.1 of this Agreement; (the "Fee") excluding reasonable documented costs and out-of pocket expenses incurred by [bedrijf 4] . and/or Manager in connection with the Management Services to be provided by [bedrijf 4] ., which will be reimbursed by the Company in accordance with the Company's

expenses policy determined by the Supervisory Board after submission by [bedrijf 4] . of

properly documented invoices. The aforementioned monthly Fee will be evaluated by the

Supervisory Board each year in the month of December in light of the performance of the Company

and the Manager.”

2.4.

Belanghebbende heeft aangiften Vpb ingediend over de onderhavige jaren naar de volgende bedragen:

Omzet

Kosten

Rente

Niet aftrekbare kosten

Belastbare winst

2015

€ 24.000

€ 315.300

-/- € 189

€ 1.009

-/- € 290.480

2016

€ 95.900

€ 310.328

-/- € 42

€ 114

-/- € 214.470

2017

€ 3.200

€ 302.785

€ 145

€ 1

-/- € 299.439

2.5.

Belanghebbende heeft per jaar een bedrag aan personeelskosten ten laste van de winst gebracht van € 300.000. De personeelskosten bestaan uit de te betalen vergoedingen die volgens belanghebbende volgen uit de overeenkomst van opdracht en de managementovereenkomsten (zie 2.2 en 2.3).

2.6.

[bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben op grond van de overeenkomst van opdracht en de managementovereenkomsten aan belanghebbende in totaal de volgende bedragen gefactureerd: € 15.000 in 2015, € 30.870 in 2016 en € 0 in 2017.

2.7.

De inspecteur heeft in 2019 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder andere de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2014 tot en met 2017. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat bepaalde in de aangifte opgenomen kosten voor de jaren 2015, 2016 en 2017 niet in aftrek gebracht kunnen worden en vervolgens de navorderingsaanslagen opgelegd. De personeelskosten zijn gecorrigeerd met bedragen van € 285.000 (2015), € 273.710 (2016) en € 300.000 (2017).

3 Beoordeling door de rechtbank

3.1.

In de beroepsfase is niet meer in geschil dat voor het jaar 2016 een aanvullend bedrag aan personeelskosten in aftrek gebracht kan worden van € 4.580. De rechtbank komt dit standpunt niet onjuist voor. Het beroep voor 2016 is daarom gegrond. De door de inspecteur geaccepteerde bedragen aan personeelskosten van € 15.000 (2015), € 30.870 (2016) en € 0 (2017) komen dan overeen met de in die jaren door [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] aan belanghebbende gefactureerde bedragen.

3.2.

De rechtbank beoordeelt of voor de bedragen die resteren aan gecorrigeerde personeelskosten een voorziening kan worden gevormd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. De correcties van de overige kosten zijn niet langer tussen partijen in geschil.

3.3.

Naar het oordeel van de rechtbank kan geen voorziening worden gevormd voor de bedragen aan gecorrigeerde personeelskosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.4.

Gelet op hetgeen de Hoge Raad in het Baksteenarrest heeft overwogen, kan een belastingplichtige bij de bepaling van de winst van een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost vormen, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen.1

3.5.

Belanghebbende stelt dat voor de gecorrigeerde bedragen een voorziening gevormd kan worden, omdat deze bedragen wel verschuldigd zijn op basis van de managementovereenkomsten respectievelijk de overeenkomst van opdracht. [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] hebben de resterende bedragen nog niet gefactureerd vanwege gebrek aan inkomsten bij belanghebbende. Volgens belanghebbende dienen de resterende bedragen nog wel betaald te worden, waardoor een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de kosten zich nog gaan voordoen.

3.6.

Nog daargelaten of sprake is van uitgaven die hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en aan die periode kunnen worden toegerekend, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat de uitgaven (betaling van de resterende bedragen aan vergoedingen) zich zullen voordoen. Zoals volgt uit bepalingen 2.1 en 4.1 in de managementovereenkomsten met [bedrijf 2] en [bedrijf 3] en bepaling 6.1 in de overeenkomst van opdracht met [bedrijf 1] hangt het te betalen bedrag aan vergoeding af van de daadwerkelijk gewerkte uren. Ook dient de vergoeding aan [bedrijf 2] en [bedrijf 3] op grond van de genoemde bepalingen pas betaald te worden na ontvangst van ‘properly documented invoices’ en is de hoogte ervan slechts bepaald voor twee jaren, dus tot 1 november 2015. De hoogte van het te betalen bedrag aan vergoeding volgt dus niet rechtstreeks uit de overeenkomsten zelf. Daarnaast heeft belanghebbende verklaard dat de vergoedingen pas gefactureerd worden als belanghebbende inkomsten heeft. Belanghebbendes omzet is al jaren laag, in de jaren 2019 en 2020 bedraagt de omzet zelfs nihil2 en belanghebbende heeft niets gesteld en geen stukken overgelegd waaruit volgt dat de toekomstverwachtingen anders zijn. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een redelijke mate van zekerheid dat de uitgaven zich zullen voordoen. Er kan derhalve geen voorziening gevormd worden voor het bedrag aan gecorrigeerde personeelskosten.

4 Conclusie en gevolgen

5 Beslissing