Weigering inhoudingsvrijstelling dividendbelasting wegens misbruik

Weigering inhoudingsvrijstelling dividendbelasting wegens misbruik

Gegevens

Nummer
2025/1168
Publicatiedatum
18 juli 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:1162
Rubriek
Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
Relevante informatie

Belanghebbende is een in België gevestigde bvba die via een Nederlandse tussenhoudster bv een indirect belang houdt in een Nederlandse cv van een private-equityhuis. Belanghebbendes aandeelhouders wonen in België. Belanghebbende heeft geen kantoorruimte en geen personeel. In 2018 heeft zij een dividend ontvangen van de Nederlandse tussenhoudster bv waarop 5% Nederlandse dividendbelasting is ingehouden.

In geschil is of de inhoudingsvrijstelling in art. 4 lid 2 Wet DB van toepassing is of dat de antimisbruikbepaling in art. 4 lid 3 letter c Wet DB daaraan in de weg staat. Die bepaling sluit de vrijstelling uit als (i) het belang in de Nederlandse tussenhoudster bv wordt gehouden via de belastingplichtige met als doel belastingheffing bij een ander (de uiteindelijk gerechtigde) te ontgaan (subjectieve voorwaarde) en (ii) dat indirecte belang een kunstmatige constructie is (objectieve voorwaarde).

Volgens hof Amsterdam (NTFR 2922/2622) is aan beide voorwaarden voldaan zodat de inhoudingsvrijstelling geen toepassing vindt. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Art. 4 lid 3 letter c Wet DB is een anti-misbruikbepaling die uitvoering geeft aan de algemene anti-misbruikbepaling uit de Moeder-dochterrichtlijn. Voor het toetsingskader verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest HR 25 april 2025, NTFR 2025/791. Daaraan voegt de Hoge Raad toe dat bij de beoordeling of een constructie kunstmatig is, ook feiten in aanmerking kunnen worden genomen die zich voordoen na de totstandkoming van de constructie.

In dit geval is sprake van (i) in het buitenland gevestigde aandeelhouders die via een in het buitenland gevestigde vennootschap een belang houden in een in Nederland gevestigde vennootschap, (ii) een structuur die aanvankelijk is opgezet om geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen, en (iii) het in standhouden van een structuur met de tussengeschakelde buitenlandse vennootschap nadat de omstandigheden zijn gewijzigd (de vervreemding door belanghebbende van haar belang in een Belgische nv). De vraag is of de onderhavige structuur op enig moment na die wijziging een kunstmatig karakter heeft gekregen, dat wil zeggen dat aan de structuur niet langer economische en commerciële voordelen zijn verbonden. De inspecteur dient dit te bewijzen. Vervolgens is het aan de belastingplichtige om het tegenbewijs te leveren dat de instandhouding van de structuur wordt gerechtvaardigd door geldige zakelijke redenen.

Volgens de Hoge Raad heeft het hof terecht geoordeeld dat aanwijzingen aanwezig zijn voor misbruik van recht, dat sprake is van een kunstmatige constructie en dat belanghebbende geen tegenbewijs heeft geleverd.

(Volgt ongegrondverklaring.)

Deze samenvatting ziet ook op arrest HR 18 juli 2025, nr. 22/02695, ECLI:NL:HR:2025:1163.