Goedkeuring Golfstatenbesluit niet krachtens gelijkheidsbeginsel van toepassing op onder belastingverdrag met Turkije vallende piloot
Goedkeuring Golfstatenbesluit niet krachtens gelijkheidsbeginsel van toepassing op onder belastingverdrag met Turkije vallende piloot
Gegevens
- Nummer
- 2025/1582
- Publicatiedatum
- 10 oktober 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Internationaal en Europees
- Relevante informatie
Belanghebbende woont in Nederland en werkt als piloot bij een Turkse luchtvaartmaatschappij. Op grond van art. 15 lid 3 belastingverdrag met Turkije is het heffingsrecht over zijn inkomsten als piloot toegewezen aan Turkije. Nederland verleent voor die inkomsten voorkoming van dubbele belasting op basis van de verrekeningsmethode.
De belastingverdragen met Bahrein en Oman zijn op dit punt vergelijkbaar met het belastingverdrag met Turkije. In het zogenoemde Golfstatenbesluit is echter goedgekeurd dat de vrijstellingsmethode wordt toegepast ter zake van onder meer dergelijke inkomsten.
Belanghebbende is van mening dat ook hij in aanmerking moet kunnen komen voor die goedkeuring in het Golfstatenbesluit. Hof Arnhem-Leeuwarden (
) heeft belanghebbende in het gelijk gesteld op grond van het gelijkheidsbeginsel.De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld. De kern van het middel is dat het hof de strekking van het Golfstatenbesluit heeft miskend. Hoewel de staatssecretaris vervolgens niet met zoveel woorden vermeldt wat die strekking dan wel is, leidt A-G Pauwels uit de toelichting af dat die strekking is om een onbedoelde afwijking van het verdragsbeleid te herstellen. Daarnaast vermeldt de staatssecretaris dat de goedkeuring is gegeven met het oogmerk om de verschillen op te heffen tussen de verschillende belastingverdragen met de Golfstaten wat betreft de methode van vermijding van dubbele belasting voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking.
Volgens belanghebbende is in de belastingverdragen met Bahrein en Oman níet onbedoeld van het verdragsbeleid afgeweken door te voorzien in de verrekeningsmethode.
Het gaat in deze zaak volgens A-G Pauwels om toepassing van het materiële gelijkheidsbeginsel; het hof heeft zijn oordeel niet gebaseerd op een (ruime) uitleg van het Golfstatenbesluit.
De door het hof gehanteerde methode van toetsing aan het materiële gelijkheidsbeginsel is niet in geschil. Het draait er vooral om of het hof wel is uitgegaan van de juiste strekking van de goedkeuring in het Golfstatenbesluit. De A-G onderscheidt daarbij drie vragen: (i) heeft het Golfstatenbesluit inderdaad (mede) de strekking die de staatssecretaris aanvoert?, zo ja (ii) kan de feitelijke kant van die strekking worden aanvaard: kan ervan worden uitgegaan dat sprake is van een onbedoelde afwijking van het verdragsbeleid en/of van onbedoelde verschillen tussen de belastingverdragen met de Golfstaten?, en zo ja (iii) betekent de (gedeeltelijk) andere strekking dat de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel tot een ander resultaat leidt?.
Vraag (i) beantwoordt de A-G na een korte analyse bevestigend.
De analyse met betrekking tot vraag (ii) komt de A-G erop uit dat het uitgangspunt kan worden aanvaard dat sprake is van een onbedoelde afwijking van het verdragsbeleid door in de belastingverdragen met Bahrein en Oman te voorzien in de verrekeningsmethode. Eveneens kan worden aanvaard het uitgangspunt dat sprake is van (onbedoelde) verschillen tussen de belastingverdragen met de Golfstaten wat de methode van voorkoming van dubbele belasting voor bepaalde inkomsten uit dienstbetrekking.
Vraag (iii) beantwoordt de A-G ook bevestigend. Een geval zoals dat van belanghebbende dat onder art. 15 lid 3 belastingverdrag met Turkije valt, is feitelijk en rechtens niet vergelijkbaar met een geval dat onder het equivalente artikel in de belastingverdragen met Bahrein en Oman valt, in aanmerking genomen dat (i) de goedkeuring in het Golfstatenbesluit moet worden gezien in de context dat in de belastingverdragen met Bahrein en Oman onbedoeld is afgeweken van het verdragsbeleid, en dat (ii) die goedkeuring mede ertoe strekt om (onbedoelde) verschillen tussen de belastingverdragen met de Golfstaten weg te nemen. Zo is een relevant verschil dat de in het belastingverdrag met Turkije voorgeschreven verrekeningsmethode juist (wel) in lijn van het (toenmalige) verdragsbeleid was.
De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het cassatieberoep van de Staatssecretaris en tot verwijzing van de zaak.