Voortijdig betaald collegegeld Indiase studente aftrekbaar na dwaling over betalingsmoment
Voortijdig betaald collegegeld Indiase studente aftrekbaar na dwaling over betalingsmoment
Gegevens
- Nummer
- 2025/1945
- Publicatiedatum
- 11 december 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Inkomstenbelasting diversen
- Relevante informatie
Belanghebbende heeft de Indiase nationaliteit en verhuist in augustus 2019 naar Nederland in verband met een studie aan een Nederlandse universiteit. Na afronding van deze studie heeft ze een dienstbetrekking in Nederland verkregen waarvoor het afronden van deze studie van belang was. Het collegegeld heeft belanghebbende betaald kort voordat zij inwoner van Nederland werd. In haar aangifte IB/PVV 2019 brengt zij studiekosten in aftrek als scholingsuitgaven. Bij de aanslagregeling wordt geen aftrek toegekend. De rechtbank oordeelt dat de betaling kwalificeert als betaling in de zin van art. 6.40 lid 1 Wet IB 2001 en dat de uitgave daardoor in de periode van buitenlandse belastingplicht valt. Derhalve is geen persoonsgebonden aftrek mogelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard. In geschil is of belanghebbende recht heeft op aftrek van scholingsuitgaven voor het betaalde collegegeld, in het bijzonder of de uitgave aan de periode van binnenlandse belastingplicht in 2019 moet worden toegerekend. Het hof oordeelt anders dan de rechtbank dat het collegegeld moet worden toegerekend aan 1 september 2019, zodat de uitgave in de periode van binnenlandse belastingplicht valt en als scholingsuitgaven aftrekbaar is. Het hof stelt voorop dat de scholingsuitgaven rechtstreeks samenhangen met de Nederlandse dienstbetrekking die belanghebbende na haar studie verkrijgt en daarmee in lijn zijn met de systematiek van de inkomstenbelasting. Aan de hand van diverse artikelen over inschrijving en verschuldigdheid van collegegeld concludeert het hof dat de verplichting tot betaling niet vóór 1 september 2019 ontstaat en dat voor inschrijving volstaat dat vóór die datum bewijs wordt geleverd dat het collegegeld wordt voldaan. De factuur van 2 juli 2019 wekt ten onrechte de indruk dat bij afzien van termijnbetaling betaling ineens binnen twee weken verplicht is. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende, indien zij de juiste rechtspositie had gekend, niet vóór 1 september 2019 zou hebben betaald. Het hof kwalificeert deze situatie als dwaling bij zowel belanghebbende als de universiteit over het tijdstip van opeisbaarheid, zodat de betaling op 7 juli 2019 niet kan worden gezien als voldoening van een bestaande of toekomstige verplichting maar als depotstorting. Onder verwijzing naar HR 12 juli 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1060, ) wordt de betaling daarom fiscaal toegerekend aan 1 september 2019, hetgeen aftrek als scholingsuitgaven mogelijk maakt
(Hoger beroep gegrond.)