Abonnementsdienst, levering van toestel en verstrekken toestelkrediet door fe vormen niet gezamenlijk één telecomdienst

Abonnementsdienst, levering van toestel en verstrekken toestelkrediet door fe vormen niet gezamenlijk één telecomdienst

Belanghebbende (A) is een fe voor de OB. Zij verkoopt onder meer mobiele telefoons en telefoonabonnementen, door onderdeel A1. Een ander onderdeel (A2) van belanghebbende beschikt over een vergunning voor het verstrekken van consumentenkrediet. Een afnemer kan bij het afsluiten van een abonnement een mobiel telefoontoestel kopen, maar hij is daartoe niet verplicht. Een afnemer kan bij het kopen van een telefoon ook een lening afsluiten voor het toestel bij A2. De lening moet gedurende de contractduur van het abonnement in maandelijkse termijnen worden afgelost. In dat geval sluit een afnemer met A1 een overeenkomst voor het abonnement en met A2 een overeenkomst voor het toestelkrediet. A1 verstrekt een factuur aan de afnemer voor de levering van de telefoon en belanghebbende voldoet de ter zake van die levering verschuldigde omzetbelasting. Sommige afnemers betalen (een deel van) de maandelijkse termijnen van het toestelkrediet niet. De hiermee gemoeide bedragen heeft belanghebbende op haar aangiften OB in mindering gebracht. Hierop zien de naheffingsaanslagen. Belanghebbende heeft ook verzocht om een teruggaaf voor een ander kwartaal van circa € 30.000.000 omdat ten onrechte de omzetbelasting die betrekking heeft op de levering van de telefoons direct volledig is voldaan. In geschil is of in verband met niet-betaalde termijnen van de leningen recht bestaat op teruggaaf van OB en of belanghebbende voor het andere kwartaal te veel omzetbelasting op aangifte direct volledig heeft voldaan in plaats van aan te sluiten bij de maandelijkse betalingen door de afnemers. Volgens belanghebbende is sprake van een eenheid van prestatie en volgens de inspecteur van drie afzonderlijke prestaties.

De rechtbank beoordeelt eerst of de abonnementsdienst, de levering van een toestel en de verschaffing van toestelkrediet als zelfstandige prestaties moeten worden aangemerkt, of dat zij gezamenlijk één telecomdienst vormen. Onder verwijzing naar het arrest van het HvJ EU van 8 december 2016, Stock 94 Szolgáltató Zrt., C-208/15, ECLI:EU:C:2016:936, overweegt de rechtbank dat de vraag of sprake is van één ondeelbare prestatie moet worden beoordeeld vanuit de positie van de afnemer en komt tot de conclusie dat niet kan worden gezegd dat het afsluiten van het abonnement, de aankoop van de telefoon en het afsluiten van een kredietovereenkomst voor de afnemer een ondeelbare prestatie vormen. Hieraan doet niet af dat de vennootschappen deel uitmaken van eenzelfde concern en fiscaal gezien als eenheid worden beschouwd. Ook kan niet een van de prestaties als hoofdprestatie worden aangemerkt waaraan de andere ondergeschikt zijn. Voor de modale consument is sprake van te onderscheiden prestaties en als een toestel in onvoorwaardelijk eigendom wordt overgedragen is sprake van een levering in de zin van art. 3, 1, a, Wet OB 1968. Belanghebbende is de belasting derhalve verschuldigd op het moment van de levering. Het uitblijven van de betaling van de aflossingstermijnen die verschuldigd zijn op basis van de leningovereenkomst kan daarom niet worden gelijkgesteld met het (gedeeltelijk) niet-betalen van de koopprijs voor de telefoon als bedoeld in art. 29, 1, van de Wet. Van het niet-betalen van een vergoeding voor een prestatie van A2 BV is geen sprake. Als in een aflossingstermijnen al een component zou zitten die kan worden aangemerkt als vergoeding voor de kredietverlening, heeft dit evenmin tot gevolg dat enig recht op teruggaaf op de voet van art. 29 zou ontstaan, omdat daarin geen omzetbelasting is begrepen. Kredietverlening is immers vrijgesteld. De naheffingsaanslagen zijn terecht opgelegd en het bezwaar tegen de voldoening op aangifte is terecht afgewezen, aldus de rechtbank

(Beroepen ongegrond.)