Het nemo-teneturbeginsel ligt sinds een aantal jaren weer behoorlijk onder het fiscale vergrootglas. Dat is vooral zo in de context van art. 10a AWR. Op grond van dit artikel is een belastingplichtige voor de omzetbelasting verplicht om een suppletie in te dienen indien hij constateert dat hij een aangifte over een tijdvak in de afgelopen vijf kalenderjaren onjuist of onvolledig heeft gedaan waardoor te veel of te weinig belasting is betaald.1 Door deze verplichting kan het zijn dat de belastingplichtige gehouden is om gegevens of inlichtingen te verstrekken die gebruikt zouden kunnen worden voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
Hof Den Bosch en de Hoge Raad hebben recentelijk interessante jurisprudentie gewezen over de verhouding tussen het nemo-teneturbeginsel en de suppletieplicht. Naar aanleiding van deze jurisprudentie, die wij later in deze bijdrage bespreken, zijn de fiscale pennen ook aardig losgekomen.2 Het is in de fiscale vakliteratuur stiller gebleven over de doorwerking van het nemo-teneturbeginsel in de loonbelasting. Dat is opmerkelijk, omdat ook in de loonbelasting een verplichting bestaat tot het herstellen van een eerder ingediende aangifte, namelijk het correctiebericht van art. 28a Wet LB.
In deze bijdrage onderzoeken wij of het nemo-teneturbeginsel ook in de loonheffingen van toepassing is. Daarvoor kijken we naar de werking van het nemo-teneturbeginsel, belichten we de ontwikkelingen in de omzetbelasting, kijken we naar de status van de suppletie versus het correctiebericht en de gevolgen van het niet (juist) indienen van dit correctiebericht.