Ontvanger door houding in bezwaar- en beroepsfase veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 10.000

Ontvanger door houding in bezwaar- en beroepsfase veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 10.000

Gegevens

Nummer
2022/960
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2022:1167
Rubriek
Invordering
Trefwoorden
financial lease, operational lease, meldingsplicht, proceshouding
Relevante informatie
Art. 6:22 Awb, Art. 8:31 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 22bis lid 2 Iw 1990, Art. 22bis lid 11 Iw 1990, Art. 22bis lid 12 Iw 1990

Bestuurder van belanghebbende is tevens bestuurder van C bv. C bv is enig aandeelhouder en bestuurder van A bv.

Belanghebbende stelt aan A bv op grond van leaseovereenkomsten 47 machines ter beschikking. In 2015 zijn partijen via een addendum bij deze overeenkomsten ter zake van de machines overeengekomen dat de kosten voor rekening van belanghebbende komen, dat A bv geen reparaties mag verrichten zonder toestemming van belanghebbende, dat belanghebbende een onderhoudscontract afsluit en dat belanghebbende zorg zal dragen voor de verzekeringen.

Een financier van belanghebbende heeft in 2017 alle machines in vuistpand genomen en van de bodem van A bv verwijderd. Een week later is A bv in staat van faillissement verklaard.

De curator heeft de ontvanger op de hoogte gesteld van het faillissement van belanghebbende. De curator heeft tevens geconstateerd dat de activiteiten van A bv vlak voor het faillissement zijn gestaakt en dat alle activa van de bodem van A bv zijn verwijderd.

De ontvanger meent dat belanghebbende hiermee niet aan haar meldingsplicht heeft voldaan en stelt dat zij handelingen heeft verricht waardoor de bodemzaken die bij A bv stonden niet meer als zodanig kwalificeerden.

Het hof overweegt dat het aan de ontvanger gemeld moet worden als een houder van een pandrecht of een derde zijn rechten met betrekking tot een bodemzaak wil uitoefenen, dan wel indien enige andere handeling wordt verricht waardoor de zaak niet meer kwalificeert als bodemzaak. Het eigendomsrecht wordt ontzien in geval van reële eigendom van een derde, maar niet als het economisch risico van waardevermindering van de zaken door middel van leasing (of andere vormen van huur of bruikleen) in overwegende mate bij de belastingschuldige ligt.

Het hof oordeelt op basis van de stukken van het geding dat sprake is van operational lease en dat belanghebbende daarom moet worden aangemerkt als fiscaal eigenaar van de machines. Dit betekent tevens dat zij het reële eigendom had dat moet worden gerespecteerd. Het hof veroordeelt de ontvanger in verband met zijn onwelwillende houding ter zitting alsmede zijn houding tijdens de afhandeling van het bezwaarschrift in een hoge proceskostenvergoeding van € 10.000

(Hoger beroep gegrond.)