Art. 8:75 lid 1 Awb bepaalt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.1 Deze bepaling bevat een dubbele redelijkheidstoets. Niet alleen de kosten moeten redelijk zijn, ook het inroepen van rechtsbijstand moet redelijk zijn geweest.2 Nadere regels omtrent de te vergoeden kosten en de hoogte daarvan zijn te vinden in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Het Bpb bevat een limitatieve opsomming van de kosten die kunnen worden vergoed. Het gaat hierbij niet om een volledige schadevergoeding, maar om een tegemoetkoming in de kosten van de procedure.3
Op grond van het Bpb komen onder andere de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten worden vergoed op basis van een forfaitaire regeling, waarbij aan bepaalde proceshandelingen punten worden toegekend, die vervolgens worden vermenigvuldigd met een tarief en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak en de samenhang tussen zaken. Art. 2 lid 3 Bpb biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de op grond van art. 2 lid 1 Bpb berekende forfaitaire proceskostenvergoeding. Deze bepaling ziet op uitzonderlijke gevallen waarin strikte toepassing van deze regeling onrechtvaardig uitpakt.4