Vermelding in Basisregistratie Kadaster niet altijd leidend voor (niet) afgeven nieuwe WOZ-beschikking

Vermelding in Basisregistratie Kadaster niet altijd leidend voor (niet) afgeven nieuwe WOZ-beschikking

Gegevens

Nummer
2023/87
Publicatiedatum
23 januari 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2022:7986
Rubriek
WOZ
Relevante informatie
Art. 22 lid 1 Wet WOZ, Art. 24 Wet WOZ, Art. 26 Wet WOZ, Art. 28 Wet WOZ, Art. 2 Ub WOZ, Art. 220b lid 2 Gemw

Belanghebbenden in de procedure zijn de (klein)kinderen van erflater, die op 5 juli 2010 is overleden. Tot het overlijden van haar echtgenoot in 1999 was erflater getrouwd. Door de ouderlijke boedelverdeling werd erflater eigenaar van onder meer de echtelijke woning, onder toedeling van een overbedelingsschuld aan de kinderen. De verklaring van erfrecht is destijds niet ingeschreven in de Basisregistratie Kadaster. Op 28 februari 2010 is een beschikking WOZ vastgesteld met een waarde van de echtelijke woning van € 943.000. De beschikking is te naam gesteld van de overleden echtgenoot van belanghebbende. Deze beschikking staat inmiddels in rechte vast.

Belanghebbenden hebben een verzoek ex art. 26 Wet WOZ gedaan. Dit verzoek is afgewezen. De inspecteur betoogt dat door het overlijden van erflater weliswaar feitelijk een van ‘de erven’ van erflaters echtgenoot is weggevallen, maar dat tegelijk sprake is van continuering van de registratie bij het Kadaster van de aanduiding ‘de erven’. Het bezwaar van belanghebbenden is ongegrond verklaard en belanghebbenden komen in beroep. De vraag is of belanghebbenden recht hebben op een nieuwe waardebeschikking WOZ. Belanghebbenden doen daarbij een beroep op de art. 26 en 28 Wet WOZ. De heffingsambtenaar stelt dat geen recht bestaat op een nieuwe waardebeschikking omdat voor de toepassing van art. 26 Wet WOZ de gegevens uit het Kadaster leidend zijn. Belanghebbenden stellen dat die gegevens onjuist zijn en dat bij een ouderlijke boedelverdeling sprake is van een verkrijging van rechtswege en dat inschrijving ervan in de Basisregistratie Kadaster niet vereist is.

De rechtbank stelt belanghebbenden in gelijk. Door overlijden van de echtgenoot is de eigendom van de woning van rechtswege aan erflater toegekomen. Eigendom is een zakelijk genotsrecht. Dit wordt normaliter verkregen door deponering van de notariële akte in de openbare registers, maar er zijn uitzonderingen. Beëindiging van de huwelijkse gemeenschap door overlijden is zo een uitzondering. Materieel gezien was de woning tot aan haar overlijden eigendom van erflater. In beginsel zijn de gegevens uit het Kadaster leidend, maar een belanghebbende moet de gelegenheid krijgen om aannemelijk te maken dat de gegevens onjuist zijn. Dit staat niet letterlijk in de Wet WOZ, maar naar analogie van art. 220b lid 2 Gemw en de ratio van art. 26 en 28 Wet WOZ brengt een redelijke wetstoepassing mee dat belanghebbenden een tegenbewijsmogelijkheid moeten hebben. Dat erflater destijds geen reden heeft gezien om wijzigingen aan de Basisregistratie Kadaster door te geven en het feit dat de Basisregistratie personen en de Basisregistratie Kadaster geen gegevens uitwisselen, kan de erven in redelijkheid niet worden tegengeworpen. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat belanghebbenden aannemelijk hebben gemaakt dat de Basisregistratie Kadaster in dit geval niet leidend is. De andersluidende stelling van de heffingsambtenaar is niet met bewijsmiddelen onderbouwd. Belanghebbenden hebben door dit oordeel van de rechtbank op 5 juli 2010 elk de hoedanigheid gekregen van een ander dan degene aan wie de WOZ-beschikking is uitgereikt. Het verzoekschrift is daarom ten onrechte afgewezen. De rechtbank draagt de heffingsambtenaar op een voor bezwaar vatbare beschikking te nemen.

(Beroep gegrond.)