Geen schadevergoeding, want redelijke termijn 6 EVRM ziet niet op lange behandelingsduur bezwaarfase

Geen schadevergoeding, want redelijke termijn 6 EVRM ziet niet op lange behandelingsduur bezwaarfase

Gegevens

Nummer
2023/97
Publicatiedatum
24 januari 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2022:10893
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 6:20 Awb

Bij beschikking is de WOZ-waarde van een onroerende zaak vastgesteld en belanghebbende heeft een bezwaar ingediend. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar in gebreke gesteld wegens het niet-tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Nadien is beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift. De rechtbank wordt verzocht uitspraak op bezwaar te doen en gelijktijdig een dwangsombesluit te nemen onder last van een dwangsom. Voorts verzoekt belanghebbende om toekenning van een vergoeding van immateriële schade. De rechtbank gaat er ten eerste vanuit dat de uitspraak op bezwaar en de afwijzing van het verzoek om toekenning van een dwangsom pas in de beroepsfase rechtsgeldig zijn bekendgemaakt aan belanghebbende. De rechtbank ziet aanleiding om de toepassing van art. 6:20 lid 3 Awb achterwege te laten en het beroep niet aan te merken als mede gericht tegen de alsnog gedane uitspraak op bezwaar. Gelet op de bijkomende verzoeken om toekenning van een dwangsom en immateriële schadevergoeding heeft belanghebbende nog wel een belang bij een beslissing op zijn beroep wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Tussen partijen is echter niet meer in geschil dat belanghebbende recht heeft op toekenning van de maximale dwangsom. Voor zover het beroep is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een dwangsom, dient deze gegrond te worden verklaard. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de termijnoverschrijding zich slechts in de bezwaarfase heeft afgespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende in dat geval geen aanspraak maken op een immateriële schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Art. 6 EVRM ziet immers op de behandeling van de zaak door een rechter binnen een redelijke termijn. Weliswaar wordt de bezwaarfase wel betrokken bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden, echter dit brengt niet mee dat aan art. 6 EVRM een aanspraak op schadevergoeding kan worden ontleend in de situatie dat sprake is van een (te) lange behandelingsduur in de bezwaarfase zonder dat het geschil in de hoofdzaak daarna aan de rechter is voorgelegd. Hieraan doet niet af dat de procedure is voorgezet door belanghebbende met het verzoek om een uitspraak te doen op hiervoor genoemde, met het verloop van de procedure verband houdende, verzoeken. Het voorgaande brengt mee dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade.

(Beroep gegrond.)