Belanghebbende maakt mede door gebrekkige administratie btw-aftrek zakelijke kosten niet aannemelijk

Belanghebbende maakt mede door gebrekkige administratie btw-aftrek zakelijke kosten niet aannemelijk

Gegevens

Nummer
2023/339
Publicatiedatum
20 maart 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3823
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie
Art. 7 lid 1 Wet OB 1968, Art. 15 Wet OB 1968, Art. 35a lid 1 Wet OB 1968, Art. 52 AWR

Belanghebbende drijft een organisatieadviesbureau in de vorm van een eenmanszaak. Blijkens het controlerapport naar aanleiding van een onderzoek voldoet de administratie van belanghebbende niet aan de eisen van art. 52 AWR. Zo heeft belastingplichtige tot driemaal toe een andere administratie ingeleverd en sluiten de administratieve overzichten niet aan met de ingediende aangiften. Ook is de omzet niet of niet volledig geboekt, liggen de kostenbonnen niet op volgorde en zijn niet alle bonnen aanwezig. Bovendien zijn kosten dubbel geboekt en voert belastingplichtige kosten met een privékarakter op als zakelijke kosten. In hoger beroep is stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de gehele correctie die is doorgevoerd in de aftrek van voorbelasting onjuist is. Het geschil is te verdelen in drie concrete grieven. De eerste grief is dat het ontbreken van facturen niet bij voorbaat uitsluit dat recht op aftrek bestaat. Dat is op zichzelf niet onjuist, maar dat betoog gaat eraan voorbij dat het alsnog op de weg van belanghebbende ligt aannemelijk te maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op aftrek. Belanghebbende is daartoe niet met wezenlijk meer gekomen dan haar eigen verklaringen die erop neerkomen dat aan bedoelde voorwaarden is voldaan. Die verklaringen acht het hof – net als de rechtbank – onvoldoende om belanghebbende in de op haar rustende bewijslast geslaagd te achten. De tweede grief houdt in dat het voor het recht op aftrek niet van belang is dat goederen en diensten zijn betrokken van ondernemers die doorgaans consumenten als klant hebben. Die grief bevat strikt genomen een juist uitgangspunt. Het is echter aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op aftrek, met name dat zij de uitgaven heeft gedaan in haar hoedanigheid van ondernemer en dat zij de afgenomen prestaties heeft gebruikt voor belaste handelingen. In combinatie met de onvolkomen administratie, werken de vele uitgaven in de detailhandel en bij horecagelegenheden bij die bewijsvoering niet in haar voordeel. Bovendien heeft belanghebbende verklaard dat onder meer omzetbelasting is afgetrokken voor consumpties tijdens selectiegesprekken hetgeen hoe dan ook onterecht is. Belanghebbende is er niet in geslaagd de nodige feiten aannemelijk te maken om te kunnen oordelen dat de voorbelasting die gecorrigeerd is voor uitgaven bij ondernemers die doorgaans consumenten als klant hebben wel aftrekbaar is. De derde grief houdt in dat diverse kosten zien op handelsreizen en organiseren van congressen. De handelsreizen en congressen betreffen activiteiten die los staan van de activiteiten van belanghebbende. Het is onduidelijk gebleven hoe die activiteiten voor belanghebbende zelf zouden hebben kunnen leiden tot opbrengsten in de vorm van vergoedingen voor leveringen van goederen dan wel diensten. Daarom is het niet aannemelijk gemaakt dat de handelsreizen en het organiseren van congressen (onderdeel van) een economische activiteit zijn. Verder zijn nog diverse correcties gemaakt voor dubbel afgetrokken omzetbelasting en omzetbelasting die niet op een factuur aan belanghebbende in rekening is gebracht. Ook wat die correcties aangaat heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij wel aan de voorwaarden voor het recht op aftrek heeft voldaan en dat de feitelijke vaststellingen in het rapport onjuist zijn. Daarom kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende voor die bedragen wel recht heeft op aftrek van voorbelasting.

(Hoger beroep ongegrond.)