Valutawinst valt niet onder deelnemingsvrijstelling en kan ook niet worden verrekend met voorfusieverliezen

Valutawinst valt niet onder deelnemingsvrijstelling en kan ook niet worden verrekend met voorfusieverliezen

Gegevens

Nummer
2023/1618
Publicatiedatum
17 november 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1579
Rubriek
Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
Relevante informatie

Belanghebbende heeft in 2014 een deelneming gekocht die zij in dat jaar door een fiscaal gefacilieerde juridische fusie heeft geabsorbeerd. De koopprijs van 24.493.878 Maleisische Ringgit is zij schuldig gebleven en heeft zij pas in 2015 voldaan. Daarbij maakte belanghebbende een valutawinst van $ 1.282.086. Op het fusietijdstip beschikte belanghebbende over ruim $ 68 miljoen aan voorwaarts te verrekenen houdster-en financieringsverliezen. In geschil is (1) of het valutaresultaat is vrijgesteld door art. 13 lid 6 Wet Vpb 1969 (deelnemingsvrijstelling voor earn out bij aan- en verkoop van een deelneming) en zo nee, (2) of belanghebbende dan tot het bedrag van de valutawinst de voorfusiehoudsterverliezen kan verrekenen met die winst. Rechtbank Den Haag (NTFR 2022/611) heeft beide vragen ontkennend beantwoord. De Hoge Raad deelt de visie van de rechtbank. De Hoge Raad zet uiteen dat art. 13 lid 6 Wet Vpb 1969 niet van toepassing is in een geval als hier, waarin een deelneming wordt verkregen tegen een vaste prijs. Niet van belang is of deze prijs al dan niet in termijnen wordt betaald. Dat wordt niet anders indien, zoals in dit geval, (i) de koopprijs van de deelneming is overeengekomen in een andere valuta dan de geldeenheid waarin de belastingplichtige zijn belastbare bedrag berekent, en (ii) die koopprijs of een deel daarvan pas na de verkrijging van de deelneming wordt betaald.

Het houdster- en financieringsverlies kan belanghebbende op grond van art. 20 lid 4 Wet Vpb 1969 niet verrekenen, omdat door de juridische fusie haar feitelijke werkzaamheid gedurende 2015 niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestond uit het houden van deelnemingen of het financieren van met haar verbonden lichamen. Zonder nadere voorziening brengt art. 20 lid 4 Wet Vpb 1969 daarom mee dat het houdster- en financieringsverlies van belanghebbende niet kan worden verrekend met haar belastbare winst van 2015. Een dergelijke nadere voorziening is wel getroffen bij het aangaan van een fiscale eenheid, maar niet bij het aangaan van een juridische fusie. Dat onderscheid is niet discriminatoir. Door het ontbreken van een nadere voorziening, kan het houdster- en financieringsverlies van belanghebbende dus niet worden verrekend met haar belastbare winst van 2015.

(Cassatieberoep ongegrond.)