NTFR 2024/509 - Het recht op een eerlijk belastingproces

NTFR 2024/509 - Het recht op een eerlijk belastingproces

mMW
mr. M.B. Weijersadvocaat-belastingkundige en docent formeel belastingrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Met dank aan mijn collega Fleur Kossen die mij alweer enige tijd geleden op de grondwetswijziging attendeerde
Bijgewerkt tot 19 maart 2024

Op grond van art. 6 lid 1 EVRM heeft eenieder bij ‘het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging (…) recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld’ (hierna: een eerlijk proces). Daarnaast bestaat op grond van die bepaling het recht op openbaarheid van de uitspraak, en bevatten de overige leden van art. 6 EVRM een aantal rechten die specifiek op de strafprocedure zijn toegesneden.

Het is vaste rechtspraak dat art. 6 EVRM niet van toepassing is op zuivere belastingprocedures.1 Wel kan in zaken die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen een beroep worden gedaan op art. 47 Handvest. Omdat die bepaling op relevante onderdelen vergelijkbaar is met art. 6 lid 1 EVRM, is het recht op een eerlijk proces via die weg wel van toepassing op zuivere belastingprocedures aangaande bijvoorbeeld douaneheffingen, de btw of de BPM.2

Eerder wees ik er al eens op dat een strikte handhaving van het toepassingsbereik van het EVRM en het Handvest tot gevolg heeft dat het recht op een eerlijk proces in belastingprocedures afhankelijk is van de vraag of sprake is van een nationale belastingprocedure (geen Handvest/geen EVRM); nationale belastingprocedure met boete (EVRM); Unierechtelijke belastingprocedure (Handvest) of Unierechtelijke belastingprocedure met boete (Handvest en EVRM).3 Alleen al gezien de fundamentele aard van het recht op een eerlijk proces is dat onwenselijk. Daarnaast valt er vanuit praktisch oogpunt veel voor te zeggen om voor alle soorten belastingprocedures eenzelfde norm te hanteren.

In de praktijk wordt de soep gelukkig niet zo heet gegeten als zij wordt opgediend. Zo voldoet de Nederlandse belastingprocedure in veel opzichten aan de eisen die in art. 6 EVRM aan een eerlijk proces worden gesteld. Ook komt het meer dan eens voor dat de Hoge Raad in zuivere belastingprocedures toetst aan de aan art. 6 EVRM ten grondslag liggende rechtsbeginselen.4 Daarmee wordt in voorkomende gevallen hetzelfde bereikt als bij rechtstreekse toepassing van art. 6 EVRM het geval zou zijn geweest.

Hoewel het dus niet zo slecht is gesteld met het recht op een eerlijk proces in de Nederlandse belastingprocedure, is de positie van belastingplichtigen sinds 30 augustus 2022 toch een stukje sterker geworden. Dat komt doordat het recht op een eerlijk proces sinds die datum in de Grondwet (GW) is verankerd. Zo luidt het eerste lid van art. 17:

‘Ieder heeft bij het vaststellen van zijn rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor een onafhankelijke en onpartijdige rechter.’

Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 17 lid 1 GW volgt dat met de redactie ervan is beoogd het recht op een eerlijk proces van toepassing te verklaren op alle rechtsgeschillen, waaronder zuivere belastinggeschillen.5 Het minimale beschermingsniveau dient vervolgens hetzelfde te zijn als uit art. 6 lid 1 EVRM voortvloeit.

In de fiscale rechtspraak6 en literatuur is de grondwetswijziging tot op heden onderbelicht gebleven. Het belang van art. 17 lid 1 GW mag echter niet worden onderschat. Allereerst omdat wetsvoorstellen daaraan moeten worden getoetst. Daarnaast biedt art. 17 lid 1 GW belastingplichtigen een expliciete grondslag waarop zij zich in een belastingprocedure kunnen beroepen. Bij dat laatste doet zich wel de bijzonderheid voor dat de huidige redactie van art. 120 GW de beoordeling van de grondwettigheid van wetten onder andere in formele zin niet toestaat. Dit verbod van constitutionele toetsing heeft tot gevolg dat de rechter bepalingen uit bijvoorbeeld de Awb niet zomaar wegens strijd met art. 17 lid 1 GW terzijde mag schuiven. Alleen bij bepalingen die zijn opgenomen in andere dan wetten in formele zin, bijvoorbeeld lagere regelgeving of jurisprudentie, is dat momenteel mogelijk.7

Doordat eenieder verbindende verdragsbepalingen zoals art. 6 EVRM op grond van art. 94 GW wél voorgaan op wetten in formele zin, zou rechtstreekse toepassing van art. 6 EVRM in de belastingprocedure in theorie een verdergaande bescherming opleveren dan nu bij art. 17 lid 1 GW het geval is. Of anders gezegd: art. 17 lid 1 GW biedt nog niet dezelfde bescherming als art. 6 EVRM zou bieden. Voor dat laatste is vereist dat ook art. 120 GW wordt aangepast. Het daartoe strekkende initiatiefvoorstel van Halsema en (later) Van Tongeren en Buitenweg kwam een heel eind, maar is in 2018 vervallen verklaard.8 Vervolgens heeft het toenmalige kabinet-Rutte IV in 2022 het voornemen uitgesproken om enigerlei toetsing aan de Grondwet mogelijk te maken en op hoofdlijnen een voorstel gedaan.9 Het lot van dat dat kabinet (en dus het voorstel) zal eenieder bekend zijn. Het is nu aan een nieuwe coalitie om de handschoen op te pakken teneinde het recht op een eerlijk proces ook in de belastingprocedure ten volle te verzekeren.